Uw Indisch verhaal, hoorspel of luisterboek op Internet.

http://www.semarang.nl/verhaal/

Angstige dagen - 2 (Kuin, Herbert)

Lees voor met webReader

De eerste dag verliep zonder noemenswaardige incidenten. Alleen het eten liet op zich wachten. De tweede dag idem dito! Geen eten alleen de kiepelton (vervangende toilet) raakte aardig vol en twee man werden aangewezen om de stinkton te ledigen. We lagen zij aan zij op een tikar naar het plafond te staren. Je had toch niets te doen, dus keek je alleen maar naar de tjitjaks hoe die de laller (vliegen) en njamoeks (muskieten) vingen. Het was een zeer gemêleerd gezelschap van Indo’s en totoks. Wel mannen allemaal!

De derde en vierde dag verliepen bijna hetzelfde als de voorgaande dagen. Op de vijfde dag werden ‘s morgens plotseling alle blinden gesloten. De reden werd ons uiteraard niet verteld! Maar toch voelden we intuïtief dat er iets stond te gebeuren! Even later hoorden we geweerschoten, geschreeuw en gekreun door elkaar heen. Daarbovenuit klonk een luide stem die zei:”Esok londoh kabèh!” Of iets wat daarop leek. Eerst begreep ik niet wat er gezegd werd, maar iemand in de cel vertaalde: ‘Morgen alle Hollanders!’. Iedereen wist wat dat betekende. Het werd doodstil in de cel. Nadat het tumult buiten was verstomd, begon het keihard te regenen. Een echte tropische regenbui! Door het gekletter van de regen heen hoorden we opnieuw schieten en een zwaar gebonk bij de poort. Omdat de blinden voor de getraliede ramen waren gesloten, hadden we geen idee wat er buiten gebeurde. Het enige wat we hoorden waren bevelen in het Japans. Ongeveer een half uur later, het kon ook langer zijn geweest, werden de blinden opengegooid en zagen we een Japanner met een bajonet op het geweer. Hij stak zijn geweer door de tralies heen: ‘Oranda kah?’ was het enige dat hij zei. En als uit een mond riepen we: ‘Jaahaaa!’ Hij knikte een paar keer en liep toen naar de celdeur, schoot een paar keer op het slot, trapte de deur open en stapte de cel binnen. In gebroken Maleis zei hij dat we vrij waren, maar dat we nog niet de gevangenis uit mochten, omdat nog niet veilig was. Wat waren we blij! We hebben elkaar omhelsd en een rondedans gemaakt. Er werd luidkeels geschreeuwd: ‘We zijn vrij, vrij, vrij, vrij!’ Intussen liep de Jap verder naar het middenplein, waar meer soldaten bijeen waren.

Even later kwam een andere Jap en hij vroeg vrijwilligers voor de keuken. Er moest rijst gekookt worden en eten klaargemaakt. Hij hoefde de vraag niet te herhalen. Er hebben zich wel twintig vrijwilligers gemeld, maar hij had er maar zes nodig. Na ongeveer een week geen eten te hebben gehad, waren we wat blij om eten te kunnen bereiden. Wat een heerlijk gevoel was dat om weer vrij te zijn! Een treurige gebeurtenis echter, is diep in mijn geheugen gegrift. Terwijl we in onze cel met open deur zaten te filosoferen, kwamen een aantal Japanse soldaten met brancards door de poort en liepen naar de linkervleugel. Even later kwamen ze terug met op elke brancard een gesneuvelde Japanner. De peloppors hadden alle Japanners vermoord!

Bulu gevangenis te Semarang, dode Japanners
Bulu gevangenis te Semarang, dode Japanners

Dat waren de eerste schoten geweest die wij gehoord hadden! Het verhaal deed de ronde dat één Japanner wist te ontsnappen en versterking had gehaald. Maar de ware toedracht hebben we in de gevangenis nooit gehoord. De stemming was daarna behoorlijk bedrukt, vooral toen een gesneuvelde Japanner met gestrekte arm op de brancard naar buiten werd gedragen met in zijn linkerhand nog een sok vastgeklemd. Ik zie de hand nog heen en weer zwiepen! Ongeveer half zes kwam de ploeg met eten langs. Twee man droegen met een bamboestok aan de schouder, een houten ton met dampende rijst en een andere man had een emmer met ikan teri dat tot kleine balletjes was gekneed en ge-goreng. Luidkeels riep hij: ‘Ajo lui, ister makan van orang Djepang!’ Alles werd eerlijk verdeeld en iedereen kwam aan z’n trekken. Oh, wat een goddelijke maaltijd was dat. Na een week zonder eten was dit voor ons een vorstelijke maaltijd! Na de maaltijd werd nog wat nagekeuveld en natuurlijk ging het gesprek over de gesneuvelde Japanners. Daarna vond men het welletjes en doken de meesten op de tikar om morgenochtend weer vroeg op te staan, want als we een beetje geluk hadden mochten we naar huis. Ik kon de slaap maar niet vatten want voor mij begonnen de problemen pas echt.

Allerlei gedachten spookten door mijn hoofd. Hoe kom ik aan geld om met de trein naar huis te gaan? Waar kan ik de nacht doorbrengen? Naar de Chinese familie kon ik niet terug, want ik wist niet waar ze woonden. Waarschijnlijk had mijn buurman het in de gaten, want opeens zei hij: ‘Hé tjie, waarom pieker je zo!’ Ik vertelde hem mijn probleem waarop hij zei: ‘Ah, je hoeft niet bang te zijn, je gaat met mij mee. Ik regel wel iets’. Ik kon hem wel om de hals vliegen, zo blij was ik! Eindelijk viel ik dan in slaap.

De volgende morgen was ik om zes uur alweer wakker en ging me lekker mandiën. Hadden we ook al een paar dagen niet meer kunnen doen. In de loop van de ochtend kregen we toestemming om de gevangenis te verlaten. Buiten de gevangenis zagen we her en der lijken liggen. Het was toch beklemmend als je al die lichamen in het water zag liggen! Pim nam me op sleeptouw en samen gingen we naar Tjandi waar hij met zijn familie woonde. We werden uitgebreid in de watten gelegd door zijn moeder en na het middageten moest hij even weg om iets te regelen. Toen hij terugkwam ging hij naast me op bed zitten en duwde me een papiertje in de hand. Ik moest het maar eerst goed lezen en daarna bewaren, want het was terlaloe penting! (zéér belangrijk). Het was getypt in het Maleis door een Javaanse ambtenaar en daarin werd verklaard, dat ik Agoes heette en dat ik dringend op familiebezoek naar Djakarta moest, omdat oma ernstig ziek was. Was getekend onleesbaar, maar wat wel belangrijk was was een rode, opvallende stempel met opschrift <Djawatan> en nog wat. Pim drukte me op m’n hart, dat ik vooral die naam moest onthouden! De volgende morgen bracht Pim me naar het station en bij het afscheid stopte hij me nog wat geld toe. Van het geld kocht ik een kaartje en hield nog wat over om onderweg nog iets te kunnen eten en drinken.

Helaas ben ik zijn achternaam vergeten, om zodoende mijn dank te kunnen betuigen! Een kwartier later dan gepland, vertrok de trein. Nagezwaaid door Pim, tjoekte de trein het station uit. Dat was het laatste beeld dat ik van Pim heb. Ik heb hem nooit meer ontmoet! Hoewel de trein goed was bezet, had ik me toch een plekje aan het raam kunnen bemachtigen. In Cheribon had ik een angstig moment. De trein stopte en werd gecontroleerd door de BKR (voorganger van de TRI en daarna TNI). De man vroeg om mijn soerat keterangan waarop ik hem het briefje overhandigde. Hij las het briefje, keek mij doordringend aan en vroeg: ‘Nama apa?’ Ik gaf de naam op die op het papiertje stond. Gelukkig! Verder geen vragen gesteld. Pffff, ik blij, dat hij verder niets vroeg. Door het raam kijkend, zag ik dat er een Indo, die nogal lichter van kleur was dan ik, uit de trein werd gehaald en werd afgevoerd. Een halfuur later klonk het fluitje en werd het sein voor vertrek gegeven. Eindelijk kwamen we dan in Meester-Cornelis aan. Terwijl ik langs de controle liep met mijn barang onder mijn linkerarm, voelde ik dat er iemand daaraan trok en voordat ik kon realiseren wat er gaande was, werd de tikar met mijn schamele bezittingen geroofd! Soedah, laat maar! Ik liep naar huis en voor het huis aangekomen, wist ik niet wat ik zag! Het was verlaten en overal door het hele huis, lag kapok uit de matrassen, die waren opengesneden. Het huis was verder leeg! Op een luifel boven de veranda had ik een windbuks bewaard maar die was ook verdwenen. Ja, daar sta je dan! Familie nergens te vinden, de hele straat uitgestorven. Het enige wat ik kon doen, was naar de wasserij gaan en daar om informatie vragen.

Bij de wasserij keken ze alsof ze een geest zagen. Ze hadden me namelijk dood gewaand. Maar gelukkig wisten ze mij te vertellen, dat mijn familie met nog meer Indischen werden geëvacueerd naar het Tiende Bat. Mijn vrees dat de familie was uitgemoord bleek ongegrond. Maar ja, daar sta je dan. Geen geld, bijna geen kleren, alleen maar het vege lijf! Gelukkig mocht ik bij de wasserij slapen en een dag later, trof ik een Indisch meisje die bij ons in de straat had gewoond en zij wist mij te vertellen, dat mijn ouders geëvacueerd waren naar het Tiende Bat. Ik vroeg haar of ze mijn ouders wilde waarschuwen, dat ik nog leefde. Een dag later, net klaar met het centrifugeren. zat ik op de drempel van de voordeur een beetje duf voor me uit te staren, toen er met grote vaart een groen gespoten Buick voorbij reed, richting Kampoeng Melajoe. Door de grote snelheid waarmee het voertuig voorbij reed was ik even uit mijn mijmering ontwaakt maar ik schonk er verder geen aandacht aan. Ongeveer een kwartier later kwam de auto terug, stopte voor de wasserij en in allerijl sprong er een soldaat uit! Hij vroeg of ik Herbert Kuin was en op mijn bevestigende antwoord, trok hij me mee naar de auto en nauwelijks was ik gezeten, of we gingen er in volle vaart vandoor. Bij het treinviaduct van Meester-Cornelis werden we nog beschoten, maar als reactie gaf de chauffeur nog meer gas. Een half uurtje later, stopte hij voor een groot herenhuis in de buurt van het Tiende Bat. en leverde men mij daar af met de boodschap dat mijn ouders op mij zaten te wachten. Ze wezen me de toegang tot het huis. Enkele ogenblikken later kon ik mijn familie weer in de armen sluiten. Mijn hachelijke avontuur was voorbij. Zonder kleerscheuren!

Bron: S.I.F.A.