Op de boot.
Een paar tientjes uit de fooienpot en drie weken inschepingsverlof! Na veel tranen, roerend afscheid en geoudehoer naar de boot. Of er een transport zware criminelen naar een strafkolonie vervoerd wordt. Vanaf de kazerne te voet naar de trein en alle troep op je nek. Een paar liter benzine voor vervoer kan er onmogelijk op overschieten. Overal de Kalkemmers van de Militaire Politie hangend aan de trein en het gepeupel wordt op grote afstand van de schuit in de haven gehouden. De stemming in de troep wordt een beetje paniekerig. De majoor en zijn knechtjes haasten zich iedereen te vertellen dat het is om de communisten geen gelegenheid te geven rotzooi te trappen! Er gaan geruchten dat alleen in Rotterdam nog een dergelijk ‘ronseltransport’ mogelijk is. In Amsterdam zouden de communisten heel de haven platleggen. Dat risico kan niet worden genomen en daarom is het lakse en makke en hardwerkende Rotterdam de favoriet. Een alternatief zou nog kunnen zijn: uitwijken met de trein naar Antwerpen. Bij de altijd corrupte Belgen is natuurlijk alles mogelijk. Belangstelling is er nauwelijks, een handjevol familie aan de kade en zelfs de huilende dames worden op een veilige afstand gehouden. Pas ‘als de tros wordt losgesmeten,’ mogen de uitzwaaiers op de kade komen.
De stemming wordt er niet beter op als de schuit in het zicht komt. Niks geen trots zeekasteel, maar een opgelapt en inderhaast ingericht Victoryschip. De tarwe van het laatste anti-hongertransport ligt nog hier en daar op de binten boven in het ruim. Gebouwd als prooi voor de U-boote in de slag om de Atlantic en totaal ongeschikt voor een reis met achthonderd mensen naar de tropen. Wat een minachting voor dienstplichtige soldaten. Waar haalt dat schorum van Defensie in den Haag het gore lef vandaan om dat zijn ondergeschikten aan te doen? Slapen op een klef stuk zeildoek gespannen in een raamwerk, standees noemen ze die ondingen van zes hoog. Flikker je in je slaap bij zware zeegang uit zo’n stalen buizenconstructie dan ben je nog blij met een gebroken arm of been! Zoet water alleen om te drinken, bij de fonteintjes staat een dubbele wacht, dag en nacht. En de hufters sluiten zelfs de koeling van de waterleiding af, dan wordt er direct een stuk minder gedronken. Je moet zelfs laten zien dat je alles doorslikt. Sommige lui sparen mondjes water op om mee te scheren! In Auschwitz zouden ze er schande van spreken! Badderen en scheren met zuiver zeewater en dat vergeet je gauw genoeg. Uit zuinigheid is er zo weinig mogelijk ballast aan boord en het kreng rolt en stampt bij het geringste windje.
Het is ‘Voer voor psychologen.’ Wie kan uitleggen hoe het komt dat er geen massale opstand uitbreekt onder de opvarenden! Welk geheim wapen hebben de gedragsdeskundigen van het Ministerie van Defensie weten te ontwikkelen dat ook maar het geringste begin van weestand of opstand absoluut onwaarschijnlijk maakt? Of is de troep met blindheid geslagen, de cultuurshock, is het de totale onbekendheid met wat er aan de hand is. Alles werkt overdonderend, vandaag is het dit, morgen gaan er weer heel andere dingen gebeuren.
De lading vrachtwagens in een beneden ruim gaat schuiven, met levensgevaar slaagt de bemanning er in het schip voor een ramp te behoeden. Waait het even dan is de helft zeeziek en gelijk is het nergens meer te harden van de stank. De dekken zijn niet geďsoleerd en van airco heeft nog niemand gehoord. De laatste twee weken van de reis in de tropen zijn een regelrechte verschrikking. Twee doden is de balans en de toestand in de ziekenbarak is erbarmelijk.
De officieren leiden hun eigen leventje achterop en zijn opvallend netjes gewassen en geschoren en oefenen in het onzichtbaar voor de troep blijven. Hebben zeker een eigen voorraadje kostbaar zoet water. Ook weer zoiets hufterachtigs. De sterren en strepen hebben het geweldig voor elkaar aan boord, slapen in een lekker bed op een lakentje en ze hebben zelfs een primitieve airco. Overal staan dubbele wachten, het is onmogelijk om ‘per ongeluk’ een kijkje bij de bevoorrechten te nemen. Alleen de oppassers en dergelijke matennaaiers hebben toegang tot het Walhalla. Daar kunnen ze bij het vertroetelen van hun bazen lekker bruinwerken.
Tegen etenstijd brult de boordomroep iets van HH onderofficieren en de strepen verzamelen zich voor de eetzaal.
Maar eerst de Luftwaffe! Ze mogen als eerste gaan eten in de dan nog kraakheldere eetzaal, netjes in hun pronkpakjes en kniekousjes. Dat is een wonderlijk gebeuren. De rangen van dat bijzondere mensensoort zijn niet thuis te brengen en niemand weet wat de streepjes voorstellen. Ze zijn met een man of vijftig en hebben onderdak in een apart ruim en verblijven bij mooi weer op een dekhuis. Alles hier aan boord is van ver beneden hun stand. Hoe is het mogelijk, zulke mensen op een mestpraam vol stinkend goor volk! Deze lieden horen toch alleen maar thuis in een luxe Super-Constellation met knappe lieve lange lekker ruikende blonde stewardessen. Ze moesten toch verwend worden met exquise hapjes en drankjes. Paling in gelei, een bakje kaviaar of een hollandse garnaaltjescocktail. Dry Scotch of gin tonic, Martini op bestelling. Superjongens, de bloem der natie, dat zie je zo. Ze kunnen direct als veroveraar op het witte paard achter de nog even maagdelijke jonkvrouwen aan! De toekomstige Ridderkruisdragers en overwinnaars in de Luchtslagen! Fris en netjes en glad geschoren, hoe doen ze dat? De kleding komt van de duurste officersshop in het Verenigd Koninkrijk en de hoeraspeldjes en dito insignes zijn beslist van een edele metaalsoort. Bally kan nooit betere schoentjes leveren dan de juchtleren moccasins van de jongelui. Het taaltje van onze eigen Aldershotters is spastisch gestamel van het debielenschooltje vergeleken met het jargon dat de Luftwaffe jongens onder elkaar uitbraken! Daar zit geen gewoon Hollands woord bij. Iets tegen een buitenstaander zeggen of op een vraag antwoord geven is buiten iedere orde! Ze wanen zich alleen op deze planeet! Zo stiff met de upperlip en de hot potatoe, daar kan de grootste kwast van het heilig Albion, afgestudeerd op Eton of Oxford nog niet tegenop! Het zijn Jachtvliegers! Ze gaan met een paar overjarige Spitfires en Hurrycanes op uitgeteerde Javaanse sawahboertjes en hun armetierige kindertjes en altijd zwangere vrouwen in lekke bamboe hutjes schieten. Diverse compiescommandanten betreuren en vervloeken de onzalige dag dat ze in grote nood luchtsteun van deze Luchtjonkers hebben aangevraagd! Dan weet je weer eens wat overleven in doodsangst betekent! Waar zouden die gasten hun hersenspoeling vandaan hebben? Daar kan de beroemdste Duitse Universiteit nooit tegenop, vergeleken hiermee leveren ze daar alleen maar blauw aanlopende autistische stumperds af! Meer arrogantie en grootheidswaan is zelfs buiten ons planetenstelsel nergens te vinden! En toch halen Krijn en z’n maten eens op een keer zo’n wezen met een broek vol stront uit zijn voorlaatste doodskistje. Een slecht gevild Ouddorps bokje ziet er meestal florissanter uit! Het kan verkeren zei Bredero! Sommige van die lui met een streepje meer worden schipper op zo’n vleugellamme stinkende Dakota en laten hele pelotons de dood in de ogen zien bij hun halsbrekend gestuntel in de moessonbuien!
Het gelazer aan boord begint al in de Golf van Biskaje. Het schip kronkelt zich tussen de huizenhoge golven door en de roerganger is er een van de betere soort, dat kan niet anders. De schuit maakt de meest onvoorspelbare bewegingen, de spanten kraken in hun voegen en je ziet delen bewegen. Verdomd als het niet waar is! De passagiers zijn nog lang niet zeevast ter been en de artsen en hospikken kunnen hun hart ophalen en de vingers oefenen met het dichtnaaien en krammen van tientallen breed gapende verwondingen. Volop gebroken armen en benen en kneuzingen in alle soorten. Af en toe moet de praam van koers af voor een beetje rustige vaart om de dokter een lastig klusje te laten doen. Overal is het spekglad van de kots en van het schoonspuiten met zeewater. Gaat er één omver dan volgen er direct nog een stuk of tien op de glijbaan! Helt het schip weer de andere kant op voordat zo’n kluwen tot stilstand komt, dan komt de klap tegen een stalen schot dubbelhard aan! Met fatale gevolgen!
Gibraltar voorbij en volop mooi weer in de Middellandse Zee. Aan de andere kant Afrika en voorbij het land waarvan de inboorlingen later zo’n geweldige bijdrage aan onze nieuwe multiculturele samenleving zullen leveren. Allen hartelijk welkom! Nog een parel van het Empire: Malta. Verder door het Suez kanaal met de neppers met de tasjes van vals kameelhaar en de mannen met hun liefhebbende en gewillige geiten. In het volle daglicht spannen aankomende veehouders zich in om aan hun gerief te komen op een knokige geit. Honderden schepelingen krijgen zo hun eerste Midden-Oosterse cultuurschok te incasseren.
Aan boord komt een Egyptische tovenaar, hij heeft een kunstig rood tonnetje op zijn krullen, dat moet dus een Fez zijn. De man heeft de zakken van zijn wonderlijk schone burnous van een kostbare stof vol met eendagskuikens. Met de half lamme beestjes doet de Ali Babaman ingewikkelde kunstjes en haalt een aardig centje binnen. Terug in zijn roeibootje gaan de heel en halfdooie kuikens overboord en worden snel door de rondvliegende meeuwen opgevreten. De inhoud van een doos reservematriaal wordt weer in de zakken van de jurk overgeladen.
Dan door de snikhitte van de Rode Zee! Hier begint de ellende pas goed. In ruim drie met tweehonderd man is het niet meer te harden en op de dekken is niet genoeg plaats voor iedereen om te slapen. Op veel plaatsen staan de uitlaten van de ventilatoren en de lucht welke daar uit komt is walgelijk, net of beneden de pest is uitgebroken. Hetzelfde luchtje als de wagens met ‘47 pers’ vermengd met Oostfrontparfum achter de Kriegslok! Ver uit de buurt blijven om niet misselijk te worden. Het eten wordt een stuk minder. Doordat een deel van de koeling is uitgevallen, geen verse aardappelen en groenten meer. Dan maar troep uit blik en een handje pilletjes tegen de scheurbuik. De bevoorrading heeft met alles rekening gehouden. Heel boosaardig zijn de bleke stengels zetmeel, een aardappelverkrachting van de Nederlandse voedselindustrie. Absoluut smakeloos gekookt in water en niet meer van tussen de kiezen en tanden te krijgen. Samen met gestold rundvet, vieze groene groente smurrie en een plak pork of corned beef uit blik. Netjes in de rij langs de scheppers, die de grootste moeite hebben om de klevende kleffe troep van de lepels op de voerblikken los te kwakken. Maar goed dat Oma dat allemaal niet weet.
Bij een beetje zeegang is het plaatsnemen aan de lange tafels met vastgeschroefde banken een hachelijke onderneming. Alleen maar goed te volbrengen met hulp van een paar maten. Het platte gloeiende blik, met voer waarvoor een varken nog zou bedanken, in de ene en de mok met slobber in de andere hand tussen de zwalkende stamgasten door is al een kunst voor onvaste landrotten, het gaan zitten vereist doodsverachting. Neergezet kommaliewant vliegt onmiddellijk weg, slingerlatjes zijn nog niet uitgevonden en de vloer ligt vol met troep die nu helemaal niet meer te vreten is. En volledig gekleed aan het diner. Ver boven de veertig graden, de open deuren van de keuken en bakkerij komen uit in de eetzaal en verzieken de lucht nog meer. Samen met je eigen stank en die van de maten is eten een walgelijke onderneming. Een uitslover in de keuken ziet heel wonderlijk nog kans om geweldige pudding met vruchtengelei klaar te maken en daar blijven de hongerlijders nog een beetje van in leven!
Drie dagen storm in de Indische Oceaan en het begint al behoorlijk te wennen. Krijn heeft geen last van zeeziekte meer en heeft zich met een club harde maten midscheeps aan bakboord zeer comfortabel geďnstalleerd. Afwindig van de moesson langs een dekhuis, een bank van kratten en de voeten schrap tegen het potdeksel, een paar stukken zeil van de bootsman en het is genieten van de zee en de met een noodgang telkens voorbijschietende horizon. Wat een schouwspel. Een kokende zee, vliegende vissen tot op het dek en af en toe een stel tuimelaars. Misschien zijn het wel echte dolfijnen, later beter bekend als Flipper. Ze zwemmen met het schip mee en vertonen de mooiste kunstjes. Het ene moment zie je alleen maar water en huizenhoge golven en denk je met bankje en al voorover de zee in te kieperen, het volgende moment lig je zowat op je rug en kijk je de hemel in! En het is lekker warm, ook het overkomende zeewater. Dat je kleren hard gaan schuren van het opgedroogde zout is niet al te bezwaarlijk. Oppassen dat je vel niet kapot gaat, want dan is het leed niet om te overzien. De hele bemanning raakt toch beschadigd. Puisten, uitslag en rare vieze zweren en iedereen heeft een gore lucht om zich heen van de kleizeep. Een heel raar cosmetisch product dat je moet gebruiken om je met het zeewater nog een klein beetje schoon te houden. Het is net zo’n taaie rot lucht als bij de verluisde troepen van het Oostfront! Onderweg worden jongens en spullen gelost op Sumatra en dat geeft al wat meer ruimte voor de lui die nog verder moeten met de stinkschuit. Krijn en z’n maten gaan van boord op de rede van Semarang. Vroeg in de morgen komt het beloofde land in zicht. Een wazige streep land, nog ver weg in de nevel met flauw de contouren van grote bergen, sommige stomp, andere weer spits. Het kan de troep nu niet snel genoeg gaan, de toestand aan boord is niet meer plakkerig of kleverig, nee het is nu een vuile smerige rotzooi. Je denkt minstens dat er ieder moment een gemene ziekte uit kan breken.
We zien de eerste ‘inlanders.’ Magere mannetjes, gekleed in lompen. Broeken en hemden zijn van weggegooide poetslappen gemaakt en ze stinken waar ze staan. Hun haar is dun en piekerig en staat alle kanten op. Ze beginnen met het lossen van een paar honderd kistjes met munitie, het is vreemd te zien hoe zwaar ze nog kunnen sjouwen met die uitgeteerde lichamen.
‘Ons’ schone Insulinde. ‘De Gordel van Smaragd.’ Langs een slingerende trap onder begeleidend gevloek van de bootsman en zijn personeel overstappen op een roestige landingsboot. Het ding is zo lek als een mandje en braakt verstikkende wolken half verbrande dieselolie uit, iedereen natte voeten en alle spullen doordrenkt van het modderige stinkende kustwater. Allen hartelijk welkom!
Voet aan de wal. Weer langs een gammele trap over de kade muur en alles wat je ziet is verrot of kapot. Het wemelt van de schurftige honden en bedelaars met zweren en dikke puisten in alle kleuren van de regenboog. Gelukkig zien de flanerende havenhoeren en andere loslopende lieve dames er een stuk beter uit, zelfs in het volle daglicht! Doorgeroeste loodsen van golfplaten, uitgebrande gebouwen, verbrokkelde stukken muur en ingezakte kades. En overal rokende en stinkende vuurtjes, alles is daarvan doortrokken. En die lucht zal de jongens de komende jaren dag en nacht vergezellen. Denk aan de tropen en je ruikt gelijk aan vuurtje. Krijn en z’n maten worden afgehaald door de kwartiermakers, ze zijn er al zes weken. De mannen van het eerste uur maken ook al geen erg rooskleurige indruk! Mager, een rare gelige kleur van de malariapillen en ze verrekken van de ringworm. Een tropische huidziekte, speciaal ontwikkeld voor de nieuwkomers. Met een stel drietonners van de AAT naar het kamp.