Verhalen door:

Sluiten Eijgelsheim Eric

Sluiten Geugten J.E. van der

Sluiten Groot, Kees

Sluiten Hofwijk J.W.

Sluiten Indonesië

Sluiten Jonge, Jaap de

Sluiten Kol, van H.

Sluiten Kuin, Herbert

Sluiten Levert-van der Mijll Dekker, Els

Sluiten Melati van Java

Sluiten Nuhoff, Betsie

Sluiten Numans, Mary

Sluiten Pieters, Lody

Sluiten Putten, Krijn van

Sluiten Renesse, Lucie van

Sluiten Tebbenhoff H.

Sluiten Velleman, Luwi

Sluiten Verschuren, Naomi

Hoorspel / Luisterboek

Sluiten Documentaire films

Sluiten Spoorloos

Sluiten Verhalen in Pètjoh

Sluiten Boomsma, Graa

Sluiten Brooshooft. P (Toneel)

Sluiten Daum P.A.

Sluiten Dijk Ko van

Sluiten Hella Haasse

Sluiten Keuls, Hans

Sluiten Louis Couperus

Sluiten Mark Loman

Sluiten Multatuli

Sluiten Olaf J. De Landell

Sluiten Pramoedya Ananta Toer

Sluiten Soer Josephine

Sluiten Székely-Lulofs M.H.

Sluiten x - MP3 Software

Indonesië - Lo Aget en Lo Latjut

Lees voor met webReader

Lo Aget en Lo Latjut.

Een sprookje uit Lombok (Indonesië) over kattenliefde.
Vlak bij een groot dorp op het eiland Lombok woonden twee mannen, die vrienden waren. Dat scheen heel vreemd, want iedereen zei, dat ze helemaal niet bij elkaar pasten. Wat de één ondernam, lukte hem altijd; en als de ander iets probeerde, had hij altijd tegenslag. Als zij beiden rijst hadden geplant, dan kon de een er vast op rekenen dat hij een mooie oogst zou binnenhalen; en de ander zou op zekere morgen ontdekken dat de muizen al zijn planten hadden aangevreten, zodat hij geen oogst zou hebben.

De mensen noemden de beide vrienden Lo Aget (Jan Geluk) en Lo Latjut (Jan Ongeluk) en deze bijnamen werden zo dikwijls gebruikt, dat het tweetal op het laatst niet beter wist, of ze heetten werkelijk zo! Ze woonden vlak naast elkaar in twee heel kleine huisjes, want ze waren niet rijk. Ze waren weeskinderen en waren vrienden geworden, toen ze elkaar hadden ontmoet. Beiden moesten alleen door de wereld.

Lo Aget had een prachtige kat. Die had hij van zijn ouders gekregen toen zij stierven. Het dier was heel anders dan de katten van de mensen uit het dorp. Die uit het dorp waren wit of zwart of grijs of soms gestreept en ze zwierven vaak rond in de huizen van andere mensen. 's Nachts vochten ze wel met elkaar, zodat men niet kon slapen van het gekrijs. De kat van Lo Aget was bont gekleurd. Haar kop was bijna helemaal wit, behalve een roodbruine vlek op haar voorhoofd. Ze had gele en bruine en witte vlekken op haar pels. Ze was veel groter dan de andere katten en ze zwierf nooit rond, maar bleef altijd thuis. Ze bewaakte de woning van haar meester. Deze behoefde dus nooit ongerust te zijn, dat er, wanneer hij niet thuis was, dieren in zijn huisje zouden komen, om zijn schamele voorraad eten weg te roven.

Omdat Lo Aget de kat van zijn ouders gekregen had, en ook omdat ze zo trouw was, hield hij erg veel van haar. Als hij eten kookte, sprak hij tegen haar alsof ze een mens was. De kat zat dan naast hem en keek hem aan alsof ze alles begreep wat hij zei. Als hij aan zijn maaltijd begon, gaf hij altijd de lekkerste hapjes aan de kat. Zelfs als hij heel weinig te eten had, deelde hij nog met haar. De kat verstond werkelijk wat tegen haar gezegd werd, maar dat kon Lo Aget niet weten. Hij wist ook niet, dat ze een mens was geweest. In het dorp, waar ze als klein meisje woonde, was ook een tovenaar, die zich in dieren kon veranderen. Op zekere dag had ze dat ontdekt en toen ze het eenmaal wist, had ze geen rust voordat ze de tovenaar een keer had bespied, terwijl hij bezig was zich te veranderen in een kat. Ze vond dit zó prachtig, dat ze het graag zelf ook eens wilde proberen. Ze wist heel goed, dat ze dan iets zou doen wat verboden was, maar tenslotte kon ze zich toch niet meer beheersen.

Op een middag, toen iedereen rustte, ging ze stilletjes in een van de bijgebouwen van haar vaders huis proberen, of zij ook kon toveren. En het lukte haar ook werkelijk! Maar toen ze eenmaal kat was, wist ze niet hoe ze weer een meisje moest worden. En dit was nu haar straf: ze moest een kat blijven totdat er een man zou komen, die haar zó lief had, dat hij haar als mens wilde hebben en haar zou willen trouwen.

Lo Aget en Lo Latjut gingen iedere dag in de kali (rivier) baden. Op zekere dag, toen ze weer naar de rivier waren gegaan, gebeurde er in het huisje van Lo Aget iets vreemds. Nauwelijks was hij de deur uit, of de kat stond op, rekte zich uit en krabde met haar poten in het zand. Toen keerde ze zich naar het oosten, maakte een diepe buiging en zei met een gewone mensenstem: "Kattenmoeder en Kattenvader, geef mij verlof om Lo Aget te gaan belonen voor zijn gedrag." Nog driemaal boog ze diep voorover, ging toen op haar achterpoten staan en trok haar pels uit alsof het een mantel was. Toen ze haar kattenhuid had afgelegd, stond daar een beeldschoon meisje in het vertrek. Naast haar op de grond lagen prachtige kleren, die ze aantrok; ze draaide het haar in een wrong en stak er een welriekende bloem in. Toen verborg ze de kattenhuid onder een mat, nam een rood mandje, dat ze op haar hoofd zette en ging de deur uit. Ze wandelde regelrecht naar het dorp, naar de pasar (markt). Toen ze daar aankwam, waren de mensen zeer verbaasd en zeiden tegen elkaar: "Wie is dat beeldschone meisje? We zagen haar nog nooit eerder in ons dorp! Ze loopt alsof ze een echte prinses is."

Het meisje scheen van dat alles niets te merken en ze ging de markt rond om te keuren wat er te koop was. Met de meeste zorg zocht ze allerlei koopwaar uit. Een vette kip, een mooi stuk vlees, verse groenten en kruiden.

De mensen bleven maar naar haar kijken. Tenslotte was het zo erg, dat al het volk achter haar aanliep. Zelfs de kooplieden lieten hun waren in de steek en kwamen kijken.

Ze maakten allen zo'n lawaai, dat de beide vrienden, die nog in de rivier aan het baden waren, het geluid hoorden. Ze kleedden zich vlug aan en renden naar de pasar om te zien wat er aan de hand was. Ze kwamen juist aan, toen het meisje bij een vruchtenkoopman de mooiste vruchten aan het uitzoeken was. Zorgvuldig keurde ze de een na de andere en toen ze eindelijk gevonden had wat ze zocht, legde ze de vruchten voorzichtig bovenop alle andere waren en zette haar mandje weer op het hoofd. Toen verliet ze de markt.

Lo Aget had stil en vol bewondering toegekeken. Lo Latjut praatte luid met de andere mensen mee over de schoonheid en de lieftalligheid van het meisje. Toen Lo Aget zag, dat ze wegging, trok hij zijn vriend met zich mee en fluisterde: "We gaan haar achterna, ik wil weten welke weg zij inslaat en waar zij woont!" Op de pasar keerde de rust weer.

Voorzichtig liepen Lo Aget en Lo Latjut achter het schone meisje aan, er voor zorgend geen enkel geluid te maken, anders zou het meisje misschien omkijken. Zij verliet de pasar en liep langs de sawah's (rijstvelden), die buiten het dorp lagen. Toen ging ze een eind door een bos en kwam aan een driesprong. Daar was de wegkant met struikgewas begroeid. Toen het meisje daar langs ging, bleven de vrienden achter een boom staan kijken, vol spanning welke van de wegen zij zou inslaan.

Op dat ogenblik sprongen er uit de struiken twee honden te voorschijn, die met elkaar aan het vechten waren. Het meisje keerde zich om en bleef kijken en ook de beide vrienden waren vol aandacht voor de twee vechtende dieren. "Die bruine hond zal het winnen," zei Lo Aget.

"Daar geloof ik niets van, de witte lijkt mij veel sterker!"

"Maar de bruine is veel slimmer."

"Dat moet je niet zeggen! De witte probeert de bruine af te matten om hem straks gemakkelijker te kunnen verslaan."

Ze waren zo verdiept in het gevecht van de honden, dat ze vergaten naar het meisje te kijken. Pas toen de dieren verdwenen waren, dacht Lo Aget weer aan haar; maar waar hij ook keek, nergens was ze meer te zien. De beide vrienden zochten de hele omgeving af, ze liepen langs alle wegen en paden, maar er was geen spoor meer van het meisje te vinden.

Zij was, toen de vrienden naar de honden keken, vlug doorgelopen naar het huisje van Lo Aget. Ze begon daar meteen het eten klaar te maken. Ze kookte de rijst en groenten, braadde de kip en reeg stukjes vlees aan een houten pen, die ze daarna boven een gloeiend houtskoolvuur roosterde. Toen alles klaar was, maakte ze een paar fijne sausen en zette alles in schalen op tafel. Een heerlijke maaltijd! Ze keek nog eens rond of alles in orde was, haalde de kattenhuid onder de mat vandaan en kroop er weer in.

's Avonds kwam Lo Aget, moe van het zoeken naar het meisje, bij zijn huisje aan. Hij was helemaal niet vrolijk, want hij had zijn dag verknoeid. Het meisje had hij niet gevonden, en in plaats van te werken en voor eten te zorgen, had hij door de omgeving gezworven. Nu moest hij maar zien wat hij te eten kreeg.

Hij deed de deur open... en snoof en snoof... Wat rook het binnen heerlijk! "Zo moet het in het paleis van de sultan ruiken als daar een feestmaal wordt gehouden," dacht hij bij zichzelf. Hij stapte naar binnen en zag daar de schalen staan met het kostelijke eten, dat het kattenmeisje voor hem had gekookt.

Verbaasd ging Lo Aget zitten. "Hoe kan al dat eten hier gekomen zijn? Wie zou dat hier neergezet hebben? Zou het geen betoverd eten zijn? Ik durf er haast niet aan te beginnen, misschien sterf ik wel als ik ervan eet! Wat moet ik doen?" Zo dacht hij. Hij tilde het deksel van een van de schalen op en daar dreven in een heerlijke saus kleine stukjes vlees. Hij watertandde er van. "Als ik er niet van eet," zei hij tegen zichzelf, "dan zal ik zeker vreselijke honger hebben. Laat ik het maar doen. Als ik dan toch moet sterven, wil ik eerst gegeten hebben. Ik heb nu toch geen plezier in mijn leven."

Hij nam al de deksels van de schalen en verbaasde zich over de vele heerlijkheden, die waren klaargemaakt. Hij zocht de beste stukjes uit en deed die apart in het bakje voor de kat. Het mooie dier had vol belangstelling zitten kijken en toen het zag, dat Lo Aget het lekkerste deel in haar bakje deed, streek ze tevreden spinnend en blij miauwend langs de benen van Lo Aget en begon te smullen. Lo Aget volgde meteen haar voorbeeld. Hij liet zich alles heerlijk smaken. Tot besluit at hij de fijne vruchten die op tafel lagen.

De volgende morgen gingen Lo Aget en Lo Latjut weer samen baden in de kali. De kat had zitten kijken hoe Lo Aget de deur uit ging en deze achter zich dichttrok. Hij kon nog niet bij het huisje van zijn vriend zijn, toen de kat opstond en zich uitrekte. Met haar achterpoten krabde ze een paar keer in het zand, toen keerde ze zich naar het oosten en maakte een diepe buiging. Met haar gewone mensenstem sprak ze: "Kattenmoeder en Kattenvader, geef mij verlof om Lo Aget te gaan belonen voor zijn gedrag." Ze boog zich weer driemaal diep voorover en net als de vorige dag ging ze even later weer als beeldschoon meisje de deur uit, haar rode mandje op het hoofd, naar de pasar.

Daar veroorzaakte ze dezelfde opschudding als de vorige dag. Het was er zelfs nog drukker dan anders, want velen hadden hun vrienden meegenomen en hun verteld wat er de vorige dag was gebeurd. Het was alsof men op haar stond te wachten. De mannen, die ze op haar weg ontmoette, maakten een diepe buiging alsof ze een prinses was en daarna volgden ze haar van verre. Een heel oude man, die ook naar buiten was gelopen, zei: "Zo'n beeldschoon wezen heb ik mijn leven nog niet gezien. De haren op mijn hoofd zijn van zwart tot wit geworden, maar in al de lange jaren, die achter mij liggen, heb ik nog nooit een jonge vrouw gezien, die zo mooi was als deze."

Het lawaai en het rumoer op de markt waren nog veel groter dan de vorige dag. Toen Lo Aget en Lo Latjut het hoorden, sprongen ze vlug uit de kali, waar ze nog aan het baden waren. Ze trokken hun kleren aan en holden zo hard ze konden naar de markt. Lo Aget zei: "Vandaag zal ik haar beslist tot haar huis achterna gaan. Ik zal zorgen, dat ik haar niet meer uit het oog verlies. Ik heb haar lief en ik wil haar trouwen en geen enkel ander meisje."

Bij elke koopman zocht het meisje weer de lekkerste dingen uit en de kooplieden waren zo onder de indruk, dat ze dikwijls een veel te lage prijs noemden. Zo kon ze voor haar geld heel veel kopen. Toen ze klaar was, verliet ze het dorp. Als een prinses schreed ze langs dezelfde weg als de vorige dag. Lo Aget en Lo Latjut hielden haar goed in het oog en ze spraken af, dat niets hen zou kunnen verhinderen het meisje te volgen tot aan haar woning.

Bij het struikgewas op de driesprong bleef het meisje weer staan. En plotseling sprong er uit de struiken een wild paard te voorschijn. Het meisje bleef kijken en Lo Aget en Lo Latjut verscholen zich achter dezelfde boom als die van gisteren. "Let goed op Lo Latjut, dat ze ons nu niet ontsnapt!"

"Laten we niet naar het paard kijken, maar alleen naar het meisje." Zo spraken ze tot elkaar. Maar het paard maakte zulke dolle sprongen, dat ze het toch niet laten konden er naar te kijken.

"Je zult zien, dat het straks over die grote bloemstruik heen springt!"

"Dat geloof ik niet, zó hoog kan geen paard springen!"

"Maar dit paard wel! Let op! Daar gaat het... nee, tóch niet!

De mannen keken zo gespannen naar het paard, dat ze weer vergaten op het meisje te letten en pas toen het te laat was, keken ze waar zij gebleven was. Maar ze was alweer verdwenen. Vol spijt zochten de vrienden voor de tweede maal de hele omgeving af. Maar waar ze ook zochten en welke weg ze ook insloegen, er was geen spoor van haar te vinden. Erg verdrietig kwam Lo Aget 's avonds thuis. "De mensen noemen me wel eens geluksvogel, maar ik heb niets dan tegenslag de laatste dagen," dacht hij en opende de deur van zijn huisje. Nauwelijks had hij een voet over de drempel gezet, of hij rook het heerlijke maal dat op tafel klaar stond. Er waren nog meer en nog lekkerder spijzen dan de vorige dag. Lo Aget vergat zijn verdriet en begon meteen te smullen. Hij was zo hongerig en de verschillende gerechten roken zo heerlijk, dat hij bijna vergat de kat eten te geven. Toen hij de kat het bakje had voorgezet, keek hij hoe ze met kleine hapjes van het maal genoot. Ineens bedacht hij dat het best mogelijk was, dat de kat hem twee dagen achter elkaar verrast had.

Toen hij klaar met eten was, rekte hij zich uit en zei hardop, met de bedoeling dat de kat het zou horen: "Morgen sta ik extra vroeg op om naar de kali te gaan, want ik ben vandaag erg vuil geworden en ik wil lang baden." Toen hij op zijn balé-balé (slaapbank) lag, kon hij niet in slaap komen. Hij moest denken aan alles wat er de laatste dagen gebeurd was.

Heel vroeg in de morgen stond Lo Aget op en ging naar buiten. Zoals elke morgen nam hij afscheid van zijn kat, streelde haar over de pels en zei: "Zul je vandaag goed op mijn huis passen?"

Hij maakte veel lawaai toen hij zijn erf afging, maar nauwelijks had hij een eindje gelopen, of hij keerde heel stilletjes om en sloop weer terug naar het huisje. Hij verstopte zich in een schuurtje, dat er vlak naast stond. De muren waren heel dun, zodat hij zonder dat iemand het horen kon een gaatje in de wand maakte. Hij kon nu naar binnen kijken, zonder zelf gezien te worden.

Hij hoefde niet lang te wachten. De kat zat midden in het vertrek te luisteren tot alles doodstil geworden was. Dan stond ze langzaam op, rekte zich uit, krabde een paar maal met haar achterpoten over de zandvloer en precies als de vorige dagen boog ze zich weer naar het oosten en sprak met een gewone mensenstem: "Kattenmoeder en Kattenvader, geef mij verlof om Lo Aget te gaan belonen voor zijn gedrag." Nog driemaal boog ze zich en daar trok ze haar pels weer uit. De glans van haar huid was als het licht van de volle maan. Zij trok de prachtige kleren aan, die op de grond lagen en die nog mooier waren dan die van de vorige dag en de dag daarvoor. Lo Aget kon bijna niet ademhalen van blijdschap, toen hij zag dat het mooie meisje daar in zijn eigen huisje stond. Hij kon zich van ontroering niet bewegen en hij moest slikken om zijn tranen terug te dringen. Zó groot was zijn vreugde.

Lo Aget bleef maar naar het meisje kijken, terwijl ze daar stond en het haar in een wrong draaide. Hij zag dat ze naar buiten ging en weer terug kwam met een bloesemtakje in haar hand. De mooiste bloemen zocht zij uit en stak die in het haar. Toen greep ze het rode mandje en schreed de deur uit naar de markt. Pas toen zij al een hele tijd weg was, kon Lo Aget zich weer bewegen en hij kwam te voorschijn. Hij kon aan niets anders denken dan aan wat hij had gezien. Hij ging voor de deur van zijn huisje zitten en staarde stilletjes voor zich uit. Zachtjes begon hij een lied te zingen, waarvan hij de woorden onder het zingen zelf maakte:

"Van waar komt ge en waarheen gaat ge? Uit welk ver land, kwaamt gij in mijn huis? Zo het mag, zou ik wel willen vragen: Die ontloken bloem, wie is zij toch?"

En zo zong hij een heel lange tijd; telkens bedacht hij weer nieuwe woorden. Hij werd steeds gelukkiger als hij dacht aan alle goede eigenschappen, die het meisje moest hebben. "Ik weet zeker, dat ik heel veel van haar houd; ik weet zeker, dat zij mijn vrouw zal worden; ik zie haar niet vaag voor me, het is alsof ik haar werkelijk voor me zie staan. Twee dagen lang heb ik naar haar gezocht en nergens kon ik haar vinden. En al die tijd was ze zó dicht bij me. Het ene ogenblik zag ik haar en het volgende was ze weg en onvindbaar, zoals een naald die men in het zand laat vallen."

Toen Lo Aget in de verte tussen de bomen door weer het rode mandje zag, waarin het meisje de inkopen droeg, kroop hij weer terug in zijn schuilplaats. Maar op het allerlaatste ogenblik nam hij de kattenhuid, die het meisje onder de mat had achtergelaten, met zich mee.

Het meisje begon meteen weer de maaltijd klaar te maken. Terwijl ze bezig was, zong ze zacht voor zich heen en met vaardige hand kookte ze de rijst en bereidde zij de andere spijzen. Toen alles klaar was, zette ze het weer in schalen op tafel en wilde in haar kattenhuid kruipen. Ze schrok hevig toen ze die niet meer terug vond onder de mat. Radeloos liep ze heen en weer en zocht overal. Alles verzette ze van zijn plaats, maar haar zoeken was natuurlijk tevergeefs. Ten einde raad riep ze: "Mens, kom eens een ogenblik hier!"

Daarop had Lo Aget gewacht. Hij kwam te voorschijn en liep zijn huisje binnen, alsof hij van niets wist. Hij deed alsof hij heel erg schrok toen hij het meisje zag staan. Hij maakte een heel diepe eerbiedige buiging en zei beleefd, alsof hij tot een prinses sprak: "Jonkvrouw, wie bent u? Wie zijn uw vader en moeder? Waar komt u zo opeens vandaan in mijn armoedige huisje? Me dunkt, dat u in een paleis moet wonen."

Het meisje keek Lo Aget recht in de ogen. "Vraag me niet zo veel. Je weet waar ik vandaan kom. Zeg me liever waar je mijn kattenhuid hebt gelaten. Als je het mij zegt, zal ik je alles geven wat je wenst. Toe, geef mij vlug mijn pels terug, ik durf niet langer mens te blijven."

Lo Aget deed alsof hij van alles wat het meisje zei, geen woord had begrepen, en antwoordde: "Een pels? Wat is dat? Ik heb zoiets nog nooit gezien. Hoe ziet zo'n ding er uit?"

"O, hoe kan je dat zeggen! Je weet toch wel hoe jouw driekleurige kat er uit zag. Toe, ik smeek je, geef me mijn pels terug! Het is mijn lot, dat ik een kat moet blijven!"

"Bent u dus eigenlijk mijn kat?" vroeg Lo Aget alsof het hem nu pas duidelijk werd.

"Ja, o, toe, ik smeek je, help mij."

"Helpen wil ik u wel, maar niet door u de pels terug te geven."

En met een zwaai gooide Lo Aget de pels, die hij achter zich had gehouden, in het vuur. Het meisje deed een sprong naar het vuur, maar Lo Aget greep haar vast en hield haar tegen. De pels vatte onmiddellijk vlam en het hele vertrek werd in een dichte rook gehuld. Bevend drukte het meisje zich tegen Lo Aget aan. Zó dicht was de rook, dat Lo Aget het meisje, dat hij nu stevig vasthield, zelfs niet kon zien. Maar de rook werd dunner en dunner en toen hij geheel was opgetrokken, was het huisje van Lo Aget verdwenen. Ze stonden tezamen in een groot en mooi vertrek van een prachtig huis. Verbaasd keek Lo Aget om zich heen. Hij liet langzaam het meisje los en hij werd heel verlegen voor haar, want hij zag duidelijk, dat zij in deze rijke omgeving thuis hoorde. Hij schaamde zich voor zijn armoedige kleren. Maar toen hij zichzelf bekeek, merkte hij, dat hijzelf minstens even prachtige kleren aan had als het meisje. Hij was gekleed in zijde en aan zijn voeten had hij prachtige geborduurde sandalen. Toen hij dat zag, vatte hij moed en hij wendde zich weer naar het meisje en sprak: "Wil je met mij trouwen? Ik heb je meer lief dan iets anders op de wereld!"

Het meisje glimlachte naar hem en antwoordde: "Door deze woorden heb je me verlost uit de betovering. Ik moest een kat blijven, totdat een mens mij zou zeggen, dat hij mij meer liefhad dan iets anders op de wereld. Als je iets anders tegen mij gezegd had, zou er weer een rook zijn opgekomen. En als die was weggetrokken, zou je heel alleen gestaan hebben op de puinhopen van je huisje. En ik zou weer ergens anders als kat opnieuw hebben moeten beginnen."

Toen nam zij Lo Aget bij de hand en leidde hem rond in het paleis, waarin zijn eenvoudige huisje was veranderd. Zij liepen door kamers en galerijen, over binnenplaatsen en door prachtig aangelegde tuinen. Overal stonden er bijgebouwen, die bij zo'n prachtig paleis pasten. Om alles heen was een muur en de ingang werd gevormd door een mooi geschilderde poort. Daar hield een gewapende schildwacht de wacht. Midden op het grote voorplein stond een reusachtige gong, waarbij een fraai uitgedoste bediende stond. Toen hij Lo Aget en het meisje zag naderen, sloeg hij driemaal op die gong en van alle kanten stroomden bedienden toe. Er werd een draagstoel gebracht, ze stapten er samen in en gingen de poort uit, naar het dorp. Alle mensen kwamen aanlopen.

Onder luid gejuich werd de stoet binnengehaald en naar het dorpsplein gebracht, waar de oudsten van het dorp hun eerbied kwamen betuigen. Zij vertelden Lo Aget, dat het dorpshoofd gestorven was en zij vroegen of hij hun nieuwe dorpshoofd wilde zijn. Lo Aget stemde toe en hij maakte bekend, dat hij al zijn vroegere vrienden en alle mensen uit het dorp op een groot feest uitnodigde in zijn nieuwe huis. Er zou een mooie bruiloft worden gevierd. De gamelan (Indonesisch muziekgezelschap) werd besteld en er werden runderen en karbouwen geslacht en zeven dagen vierde men feest en daarna nog eens negen dagen.

Lo Latjut, zijn oude vriend, bleef gedurende het gehele feest dicht bij Lo Aget en het moet gezegd worden, dat hij geen ogenblik jaloers was. Natuurlijk verlangde hij voor zichzelf ook wel zoiets, maar afgunstig was hij niet. Hij had aldoor goed rondgekeken en hij had begrepen, dat Lo Aget alles te danken had aan zijn driekleurige kat.

Hij trok nu de wereld in om ook zo'n kat te zoeken. Het duurde lang, maar eindelijk had hij er dan toch een gevonden. Hij nam het dier met zich mee naar huis en zorgde er heel goed voor.

Hij praatte veel tegen haar, omdat hij dacht dat ze eigenlijk een mens was en alles verstond, wat hij tegen haar zei. Maar de kat miauwde alleen maar en liet nooit merken of ze iets begreep van wat Lo Latjut tegen haar zei. Toen hij de kat al een heel lange tijd had verzorgd, pakte hij haar eens op en zei: "Het wordt nu toch hoog tijd, dat je jezelf eens gaat veranderen in een mens. Je hoeft niet zo'n mooi meisje te worden als de vrouw van het dorpshoofd Lo Aget; als je maar een vrouw wilt worden, die voor mijn huis kan zorgen."

Maar de kat gaf helemaal geen antwoord. Toen pakte hij haar stevig vast, zodat ze schreeuwde van pijn. Dat geluid had Lo Latjut nog nooit gehoord. "Ha! Nu zal het beginnen. Ik zal mijn ogen stijf dichthouden tot ze helemaal klaar is met veranderen." En nog steviger hield hij zijn kat vast, zodat deze blies en krabde om los te komen. Overal waar ze met haar klauwen Lo Latjut kon raken, krabde ze hem en het bloed liep over zijn gezicht en zijn armen. "O, wat moet ik verschrikkelijke dingen meemaken, nu mijn kat een mens wordt!" riep Lo Latjut uit, met zijn ogen nog steeds stijf dicht. Maar de kat was een doodgewone kat, die zich alleen maar verweerde omdat ze pijn had. Eindelijk wist ze zich uit de greep van Lo Latjut los te maken en ze sprong weg. Toen Lo Latjut niets meer voelde, deed hij langzaam zijn ogen open in de overtuiging de veranderde kat voor zich te zien.

Maar de domme Lo Latjut hield van zijn poging om Lo Aget na te volgen niets anders over dan veel pijn en verdriet.

Lo Aget ging het steeds beter. De mensen in het dorp bewonderden hun dorpshoofd zeer en tot ver buiten het dorp werd zijn roem verspreid. Hij en zijn vrouw leefden volkomen gelukkig en toen er na een jaar een zoon werd geboren, was er niets meer dat aan hun geluk ontbrak.

-------------------- EINDE --------------------



Creatie datum : 03/09/2008 @ 14:32
Laatste wijziging : 13/11/2010 @ 08:47
Categorie : Indonesië
Pagina gelezen 10373 keren


Print preview Print preview     Print deze pagina Print deze pagina

Reacties op dit verhaal


Er heeft nog niemand gereageerd.


Share
Zoeken




Bezoekers 01-01-2008

 1277395 Bezoekers

 6 Bezoekers online

TopArtikelen
^ Boven ^