Buigen in de hete zon.
Interview met de heer Jaap de Jonge over een Nederlandse
jongen in Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De Japanse bezetters sloten Jaap de Jonge en zijn moeder op in een kamp. Het verhaal van een Nederlandse jongen in Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog.
--- "Mijn ouders woonden in Nederlands-Indië. Dat heet nu Indonesië, maar toen was het een kolonie van Nederland. In 1942 brak daar de Tweede Wereldoorlog uit. Het Japanse leger viel Nederlands-Indië binnen. Mijn vader werd opgepakt en naar Thailand gestuurd.
Daar moest hij als dwangarbeider werken aan een spoorweg. Mijn moeder en ik moesten van de Japanners naar een kamp, net als alle andere Nederlanders. Ik was toen drie jaar.
We kregen heel weinig te eten. Op het laatst één bord glazige cassavepap per dag.
Het leek wel stijfsel. Een uur later had je weer honger.
Iedereen dacht steeds aan eten. Rond het kamp stond een hoog hek van gevlochten bamboe en prikkeldraad.
Vlak achter het hek liep een sloot.
Ik vond een gat onder in het hek: zo kon je bij de sloot komen.
Ik ving er kikkers en stopte ze onder mijn hemd.
Ze spartelden behoorlijk.
Je moest dat in het donker doen, want de bewakers op de uitkijkposten mochten je niet zien.
We kookten de kikkers en aten die met z'n allen op.
Soms zaten er giftige bij, dat kon je niet goed zien.
Dan stonden we alles weer uit te kotsen.
Er was iedere dag appèl. We moesten dan in rechte rijen tegenover elkaar staan.
Na lang wachten in de hete zon kwam de kampcommandant.
Op zijn bevel 'Kéré!' moesten we diep vooroverbuigen.
Dat was om de keizer van Japan te eren.
Als je niet diep genoeg boog, kreeg je een harde mep met de zweep van de kampcommandant.
'Jan de Mepper' noemden we die man.
Opeens, in augustus 1945, hoorden we dat de oorlog was afgelopen.
Ik was toen vijf. Kort daarna kregen we het bericht dat mijn vader al twee jaar dood was. Door de Japanners in Thailand vermoord.'
Vragen aan Jaap de Jonge:
IN HET KAMP
Was u in één kamp of meer kampen?
--- Mijn moeder en ik moesten tijdens de oorlog nogal eens verhuizen. We zaten in drie 'jappenkampen'.
We noemden de Japanners 'Jappen', vandaar de naam jappenkamp.
Wij zaten in kampen op Java, maar er waren ook kampen op Sumatra en op andere eilanden.
Hoe lang zat u in het kamp?
--- Alles bij elkaar drieëneenhalf jaar. Toen ik twee was, kwam ik in het eerste kamp. Dat was een kamp waar je nog af en toe naar buiten mocht. Op mijn derde kwamen we in een echt 'interneringskamp' terecht, een kamp waarin alle Nederlanders en andere blanken die toen in Indonesië woonden werden gestopt. Daar mocht je niet uit. En een half jaar later moesten we weer naar een ander kamp verhuizen. Toen de oorlog in 1945 ophield, was ik vijf. Ik kan me die kamptijd nog goed herinneren. Ik heb ook veel zintuiglijke herinneringen. Als ik nu in Indonesië uit het vliegtuig stap (voor mijn werk moet ik er nogal eens zijn), ruik ik meteen weer de geur van vroeger en voel ik de vertrouwde tropenwarmte. Er gaat dan iets door me heen. Een prettig gevoel van behagen. Dat lijkt raar, maar ik was als klein kind niets anders gewend dan het kamp. Ik weet nog dat oudere mensen in het kamp altijd praatten over de honger, de ellende en de onzekerheid. Toen dacht ik wel eens: "Waar hebben ze het eigenlijk over?" Voor mij was het kampleven mijn gewone normale leven. Ik wist niet beter.
Was het kamp groot?
--- In mijn herinnering wel. Het was een deel van een arme wijk in de stad Semarang. De Japanners hadden er een schutting omheen gezet met prikkeldraad en er een kamp van gemaakt.
Waren er veel mensen in het kamp?
--- Het kamp groeide steeds omdat er steeds meer mensen bijkwamen. Die kwamen uit andere kampen. De Japanners voegden steeds meer kampen bij elkaar, dat was makkelijker en overzichtelijker voor ze. Dat heette 'op transport gesteld worden'. Daarom werden wij ook twee keer op transport gesteld. Op het eind zaten er wel zesduizend mensen in ons kamp. Je was nooit eens alleen, maar dat vond ik toen niet erg.
Mocht u bij uw moeder blijven?
--- Ja, dat mocht. Tenminste: ik wel. Tot hun tiende jaar mochten jongens bij hun moeder in het vrouwenkamp blijven. Na hun tiende moesten ze weg van hun moeder en werden ze naar een mannenkamp gestuurd.
Had u veel kleren?
--- Het was daar altijd warm. Je had niet veel kleren nodig. Het enige wat ik had, was een korte broek met aangenaaide bretels. Die had mijn moeder voor me gemaakt. Ik was maar een heel dun jongetje en zonder bretels zakte mijn broek af. Op de foto in het boek heb ik ook een broek met bretels aan, maar die foto is vlak na de oorlog gemaakt. Als een broek tot op de laatste draad versleten was en niet meer opgelapt kon worden, kreeg je soms van een oudere jongen de broek die hem te klein geworden was. Schoenen had ik op het laatst niet meer. Ik liep op blote voeten.
Had u een soort huisje in het kamp? Wat stond er in en had u een eigen kamer?
--- We leefden eerst met zes en later met acht mensen in een soort schuur. Vrouwen en kinderen. De muren waren gemaakt van gevlochten bamboe en tussen de muren en het dak zat een strook kippengaas. Die schuur lekte behoorlijk. Tijdens de regentijd, als het heel hard regende, kwam het water overal doorheen. Dan werden we 's nachts nat. De schuur was niet groot. Vier meter lang en drie meter breed. Gelukkig konden we overdag naar buiten.
Eigenlijk was het meer een grote slaapruimte voor ons achten met overal matrasjes.
Om toch een eigen ruimte te hebben, werden er gordijntjes van lakens opgehangen. Daarin waren weer zakjes genaaid om kleine spullen in op te bergen. Je mocht nooit iets op de grond laten slingeren, dat werd door de mieren opgegeten. Op het kampterrein was een doucheruimte voor iedereen. Iedere ochtend en iedere avond werd ik onder de douche gezet, als er water was tenminste. Alle moeders riepen steeds: "Hou je schoon!" En ook de Japanners letten daar wel op. Dat was in hun eigen belang. Met zoveel mensen dicht opeen gepakt kunnen er makkelijk besmettelijke ziektes uitbreken, vooral in de tropen. En daar waren ze doodsbang voor!<
Bent u wel eens ziek geworden in het kamp?
--- Ja, dat was onvermijdelijk. Ik heb difterie gehad en kinkhoest, mazelen en nog andere kinderziektes. Daartegen kon je toen niet worden ingeënt, want er waren geen medicijnen en dokters in het kamp. Ook had ik vaak malaria. Dat is een ziekte die wordt overgebracht door muggen. Je krijgt er hoge koorts van. En we hadden allemaal dysenterie. Dat is een soort diarree met bloed in je poep. 't Kwam door het slechte eten, maar ook omdat de mensen elkaar steeds infecteerden. Er was namelijk maar één wc voor dertig mensen. Eigenlijk was het niet meer dan een gat in de grond. En een kraan was er niet bij. Ik kan me niet meer herinneren hoe je je gat afveegde.
Waren er ook winkels?
--- Winkels waren er niet in het kamp. Er was helemaal niets te koop. En niemand had iets om te verkopen. Je was blij met wat je had. En er was ook helemaal geen geld. Wel werden er soms dingen geruild, kleren vooral.
Wat kreeg u daar te eten?
--- Stijfselpap van cassavemeel met een beetje rijst. Soms kregen we er wat groente bij. Boontjes of kool. En in het begin nog wel eens een banaan. Er stonden volop bananenbomen rond het kamp, en ook papayabomen, maar daar konden we niet bij. Later werd het eten steeds minder. Maar ook Kikkers.
Waren de gekookte kikkers niet erg smerig?
--- Ik vond het toen wel lekker. De volwassenen ook. Het was een extra voeding in je maag. Zo kreeg je een beetje vlees naar binnen. De kikkers werden gekookt, olie om ze in te bakken hadden we niet.
Hoe wist u dat de kikkers giftig waren?
--- Er zaten giftige tussen, dat was niet te zien aan de kikkers. Bovendien vingen we ze altijd s'avonds in het pikkedonker. Je pakte de kikkers en stopte ze onder je hemd. Je ging niet uitgebreid kijken of ze giftig waren. We aten ze ook op in het donker, stiekem, want het mocht natuurlijk niet van de Japanners. We waren wel trots op onze buit.
Is er ooit iemand overleden aan die giftige kikkers? --- Nee. Je werd er wel behoorlijk ziek van. Je moest dan overgeven. Maar je ging er niet aan dood. Ik herinner me nog dat we op een rijtje voorovergebogen stonden te kotsen in de sloot. We vonden het zonde dat we dat kleine hapje extra eten weer moesten uitspugen.
Wat was uw lievelingsdier? Toch geen kikker?!
--- We hadden geen huisdieren in het kamp. Dat mocht niet van de Japanners. Ik had wel een knuffel, een gehaakt hondje. En een haas, die was gemaakt van twee tegen elkaar genaaide lapjes met watten ertussen. Haas en Hond waren mijn lievelingsdieren. Ze gingen ook met me mee slapen.
Was u niet bang om opgepakt te worden toen u die kikkers ging vangen?
--- Bang? Nee, maar het was wel spannend. Op iedere hoek van het kamp was een hoge wachttoren. Daarop stonden de bewakers. We hadden een opening gemaakt in het hek op een plek die de bewakers niet goed konden zien. Ze hadden wel zoeklichten die rondgingen. Dus je moest zorgen dat je in de schaduw van die lampen bleef. Ik vond het eigenlijk wel leuk en spannend.
Konden de soldaten niet zien dat er een gat in de omheining zat?
--- De bewakers hebben het gat nooit ontdekt, maar ze hebben overdag ook nooit echt moeite gedaan.
Wilde u ooit vluchten? --- De Japanners hoefden helemaal niet bang te zijn dat iemand zou ontsnappen. Want, waar moest je naar toe? Als je uit het kamp vluchtte, kwam je bij de Indonesiërs terecht. En die hadden helemaal geen boodschap aan de Nederlanders in het kamp. Want ook zij hadden het onder de Japanse bezetting heel erg moeilijk. Het had gewoon geen zin om te vluchten.
De kampcommandant, wat was de voor een man?
--- Een kleine man met o-benen in een vaalgroen uniform. Hij droeg een soort pofbroek en hij had altijd een petje op. De klep van dat petje zat over zijn ogen. Toch kon ik zien dat hij veel grijnsde. We noemden hem 'Jan de Mepper', omdat hij graag met zijn zweepje rondsloeg, ook zomaar in de lucht. Hij was een Japanse korporaal of sergeant. In zijn vrije tijd schoot hij met een katapult op vogeltjes. Dat vonden we erg zielig. Na de oorlog is hij veroordeeld, heb ik later gehoord.
Bent u wel eens geslagen met de zweep?.
Nee, de Japanners sloegen geen kleine kinderen. Ik kan me tenminste niet herinneren dat het in ons kamp gebeurde.
Heeft u daar ook een vriendje gehad?.
--- Er waren veel kinderen in het kamp, dus je had veel vriendjes en vriendinnetjes. In onze schuur woonde ook een jongen die iets ouder was dan ik. Henk heette hij. Soms mocht ik op zijn rug paardjerijden. Toen hij tien jaar werd, moest hij naar een mannenkamp. Dat vond ik erg jammer, want hij was een soort grote broer voor me. Ik heb nu nog steeds contact met hem.
Had u speelgoed in het kamp?.
--- Er waren wel kinderen die een beetje speelgoed hadden meegenomen. Daar speelden we allemaal mee. Verder speelden we met papiertjes, knopen, steentjes, kralen… Met een beetje fantasie kan je alles wat je vindt als speelgoed gebruiken.
Ging u naar school in het kamp?.
--- Er was geen school in het kamp. De iets oudere kinderen kregen wel les van een paar moeders, hoewel dat niet mocht van de Japanners. Ze leerden rekenen, lezen en schrijven. En ook een beetje aardrijkskunde. Ik luisterde dan mee. Zo kon ik al gauw tot honderd tellen. En ik schreef de letters na, op de grond, in het zand. En fantaseerde over dat verre land dat Nederland heette en dat ik alleen uit verhalen kende.
Moest u in het kamp werken?.
--- Ik moest meehelpen het kamp schoon te houden. Dat betekende onkruid uit de grond trekken. Ik zat dan op mijn hurken eindeloos grasjes weg te halen. De Japanners wilden het kamp netjes houden. Verder moest ik veel sjouwen, emmers water halen en allerlei boodschappen doen. De oudere mensen konden dat niet meer. Die zeiden vaak: "Laten de jonge beentjes dat maar doen." Die jonge beentjes, dat waren ik en de andere kinderen in het kamp.
Vierde u feest zoals uw verjaardag?.
--- Verjaardagen werden wel gevierd, maar je kreeg geen cadeautjes. Er was niks te koop. Wel kreeg je soms een stukje speelgoed van een ander kind. Dat gaf je dan op een volgende verjaardag weer door. Kerstmis vierden we ook. Een tak van een struik diende als kerstboom en er was altijd wel iemand die het kerstverhaal vertelde. Ook fluisterden we kerstliedjes. Dat moest in het geheim gebeuren; het mocht niet. De gedachte achter die viering was: er is weer een jaar voorbij, hoelang moet dit kampleven nog duren, wanneer komen we eindelijk vrij.
Was er een radio in het kamp?.
--- Nee, radio's waren verboden. We hadden geen enkel contact met de buitenwereld. Maar er waren wel altijd geruchten. Dat waren berichten die werden rondverteld. Je wist nooit of die waar waren. Aan het eind van de oorlog kon je voelen dat er iets aan het veranderen was. De Japanners gaven ons iets meer te eten. Plotseling was er in het kamp heel spaarzaam chocola. Dan denk je, wat is er nu aan de hand? Later hoorde ik dat Amerikaanse piloten chocola gedropt hadden uit hun vliegtuigen boven de kampen. En boter! We hadden toen ook door het hek heen een beetje contact met de Indonesische bevolking. Via hen hoorden we wat meer over het verloop van de oorlog.
Leeft uw moeder nog?.
--- Nee, ze is overleden in 2001. Ze is 87 jaar geworden. Ze heeft nooit veel over het kamp willen vertellen. Dat was iets dat ik uit haar moest trekken. Zij heeft nog wel mijn verhaal in 'Vrijheid geef je door' gelezen. Haar eerste reactie was: "Ach jongetje, dat is toch helemaal niet waar!" Toen hebben we er nog over gepraat. "Ja, we stuurden je wel met je vriendje Henk erop uit om kikkers te vangen." Langzaam kwam ook bij haar de herinnering weer naar boven. Maar haar houding bleef toch, die oorlog was vroeger, daar hebben we het niet meer over.
VADER Waarom ging uw vader ergens anders heen?.
--- Mijn vader werd gevangen genomen. Dat gebeurde in maart 1942, toen de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog Nederlands-Indië binnenvielen. Hij moest voor de Japanners gaan werken en werd naar een kamp in Thailand gebracht. Daar moest hij werken aan de aanleg van een spoorlijn. Die spoorlijn hadden de Japanners nodig om andere landen in Zuid-Azië te veroveren.
Waarom hadden jullie daar oorlog?.
--- In 1939 brak er in Europa oorlog uit. Die zou later de Tweede Wereldoorlog gaan heten. Duitsland veroverde Polen. Hitler was toen de baas in Duitsland. Hij wilde heel Europa veroveren. Zijn leger viel in 1940 ook Nederland binnen. Aan de andere kant van de wereld waren de Japanners bezig landen in Zuidoost-Azië te veroveren. Toen ze in 1941 een Amerikaanse vlootbasis op de Hawaii-eilanden aanvielen, gingen de Amerikanen zich ook met de oorlog bemoeien en werd het een echte 'wereldoorlog'. In 1942 vielen de Japanners Nederlands-Indië binnen. Daarom hadden we daar oorlog.
Heeft u uw vader ooit gekend?.
--- Anderhalf jaar, vanaf mijn geboorte tot het uitbreken van de oorlog. Toen werd hij door de Japanners weggevoerd. Ik heb geen bewuste herinnering aan hem.
Hoe voelde u zich toen uw vader dood was?.
--- Het klinkt misschien raar, maar ik voelde me een beetje opgelucht. Ik zag er tegenop om mijn vader terug te zien terwijl ik hem helemaal niet kende. Hij was een vreemde voor me. Ik had tot dan toe met mijn moeder alleen geleefd. Met mijn vader erbij zou het misschien allemaal heel anders worden.
Waarom is uw vader in Thailand vermoord?.
--- Hij moest daar als dwangarbeider werken aan de spoorlijn. Dat was heel zwaar werk in een slecht klimaat. Hij raakte ondervoed en kreeg malaria en moest zonder verzorging doorwerken. Onder die omstandigheden is hij doodgegaan. Vermoord dus, want het had niet gehoeven als de Japanners voor voldoende eten en medische verzorging hadden gezorgd.
Hoe bent u erachter gekomen dat uw vader om het leven was gebracht? En hoe weet u dat zeker? --- We hebben het na de oorlog gehoord via het Engelse Rode Kruis. Die hadden lijsten met de namen van wie was doodgegaan.
Hoe oud is uw vader geworden?.
--- 31 jaar.
Denkt u nog vaak aan uw vader?.
--- Vroeger heel vaak. Ik hoopte tegen beter weten in dat hij toch nog zou terugkomen. Nu denk ik niet meer zo vaak aan hem. Alleen toen mijn moeder doodging, kwam het allemaal weer boven.
Heeft u het aan uw kinderen verteld?.
--- Ja. Alles één keer en heel uitgebreid. Dat was genoeg, vond ik.