Jan (9 jaar)
Die is thuis achtergebleven bij de bedienden om het huis te bewaken. Op een keer treft hij zijn hond onder het bloed aan. Hij is zwaar mishandeld, waarschijnlijk op straat door pemuda's. De bedienden hebben niet naar hem omgekeken. Jan smeekt Mammie om de hond te mogen meenemen. Hij kan hem toch niet zo achterlaten? Mammie vindt het goed, dat hij hem - verstopt onder kussens - meeneemt in de becak. Naar de gevangenis waar hij de hond zo goed mogelijk verzorgt.
De opstand breidt zich snel uit. De komst van het Nederlandse leger laat lang op zich wachten. In de gevangenis zitten honderden vluchtelingen, merendeels Indo's. Het eten dat ze krijgen, komt uit de gevangeniskeuken. Maar met zoveel mensen is dat eten in een week op. Het klooster waar de vluchtelingen dan naartoe worden gebracht, was tijdens de oorlog al een interneringskamp voor Nederlanders. Langs een lange open galerij liggen de klaslokalen, waar de vluchtelingen worden ondergebracht. De meisjes en kleine kinderen mogen bij hun moeder blijven. Jan komt in een jongenslokaal. Slapen doen ze weer op de grond, weer zonder beddengoed. Toiletten en douches zijn er wel, maar lang niet genoeg voor zoveel mensen. Hoe lang ze daar moeten zitten? Niemand weet het. Iedereen wacht. Wekenlang. Waarop weten ze niet. Het klooster ligt aan een van de hoofdstraten van Semarang. Regelmatig hoort Jan het lawaai en geschreeuw van demonstraties en rellen. Maar hij voelt zich hier wel veilig. Japanse militairen bewaken de poorten. Op een dag is het allemaal voorbij. Er lopen donkere soldaten met tulbanden op door de gangen. Dat blijken Engelse Gurkah's te zijn.
Mammie wil met de kinderen niet meer terug naar het oude huis. Te veel herinneringen, zegt ze. Samen met Kroes gaat ze langs leegstaande huizen op Sompok en Lampersari om een geschikt huis te zoeken. De huizen zijn daar groot en hebben een groot erf. Sinds het begin van de oorlog staan ze leeg, verlaten door hun Nederlandse eigenaren. Mammie en Kroes kiezen een mooi huis uit op Sompok. Het is vrijstaand en heeft een tuin met een grote mangaboom. Er is genoeg ruimte voor het gezin met 10 kinderen. En in het achterhuis kunnen de bedienden wonen. Jan is blij dat het gezin weer herenigd is en dat ze nu weer een 'eigen' huis hebben. Maar het is een huis zonder Pappie. Jan heeft hem tijdens de vlucht zo ontzettend gemist, hun sterke vrolijke vader. Om hem heen ziet hij steeds meer vaders terugkomen uit de oorlog. Elke dag hoopt hij dat Pappie lachend om de hoek van de straat komt lopen …