Uw Indisch verhaal, hoorspel of luisterboek op Internet.

http://www.semarang.nl/verhaal/

Schuldig door onschuld 2 (Renesse, Lucie van)

Lees voor met webReader

Schuldig door onschuld.

Deel 2

Door: Lucie van Renesse (pseudoniem Dé-Lilah)
uit 'Een Indisch dozijntje'.

Een Indisch verhaal, gepubliceerd te Utrecht door Honig in 1898.


"Maar ik wil juist nu op staand en voet iets doen, ik ben Zo kalm niet, Mah. Geloof mij dat mijn bloed aan 't koken is." "Wees niet dom Hugo en doe nooit iets overijlds. dek je dan, dat ik dit stilzwijgend blijf aanzien. dek je dan, dat ik geen "sakit hati" heb, dat ze jou Zo vals en onrechtvaardig hebben behandeld, en je 't liefste hebben afgenomen, op zulk een lage en gluiperige wijze. Maar niet met revolvers, Hugo, of met krissen moeten wij ons wreken, er zijn andere middelen." Met belangstelling had hij naar haar geluisterd. Er kwam nu ook meer kleur op zijn bleke wangen. "Ik begrijp het al moeder," zeide hij.

"Mah heeft toch niet voor niets Zo veel jaren "djamoe djamoe" gemaakt, en je weet toch wel Hugo, dat iedereen vindt dat ik erg pienter daarin ben. Maar ik kan nog meer dan "djamoe djamoe" maken, ik weet ook obat, die iemand kan laten sterven." "En merkt men dat dan nooit? Komt het niet uit?" "Nooit," antwoordde de oude vrouw, "het werkt langzaam maar zeker, ik heb ook "obat" om iemand gek te maken, of om iemand lam te maken, alles weet ik dus, vertrouw maar geheel op mij. Zijn straf moet hij hebben, dat is al vast en zeker Hugo, laat het aan mij over."
"Hij, moeder," zei Hugo, "nu moest hij in de eerste plaats, o! ik zal niet rusten, voor dat ik weet dat ik mij gewroken heb." '"Hm, hm! hij in de eerste plaats, over een jaar is hij dood en begraven, en dan laten wij Roos lopen, want ik wil niet hebben, dat zij weer bij ons in huis komt. En wie nog meer?" "Niemand anders," antwoordde hij.
"Wat, niemand anders?" zei de oude, en zij hief hare magere armen in de hoogte, "en wie heeft naar zijn vuile praatjes geluisterd en wie heeft je gevangen laten nemen?" "Het hoofd der politie," zei hij.
"Juist, ook hij heeft zijn loon te verwachten." "Dat zal heel moeilijk zijn, moeder." "Wat moeilijk! Is mah dan Zo dom om niet te weten hoe zij dat alles moet aanleggen! Hij hoeft het ook niet te hebben, maar hij heeft een lieve dochter van zestien jaren, die ik wel ken, want haar oude baboe is vroeger baboe geweest bij mij. Herinner je niet de oude "Kromo".
"Ach moeder, kassian," antwoordde hij nu, "ach neen, niet ons wreken op onschuldige wezens. Wat kan het arme kind dat helpen, wat haar vader heeft gedaan. Neen, mah! betoeI kassian, zij is onschuldig." "Jij was ook onschuldig en 't is altijd Zo in de wereld, dat de. onschuldigen voor de schuldigen moeten lijden." "Dat is wel Zo moeder, maar nu weet ik ook bij ondervinding, wat het is, om onschuldig te moeten lijden, en daarom wil ik niet, dat dit met anderen zal gebeuren."
"Domme jongen," mompelde de oude, "ik doe het toch!" "Neen, moeder, nooit, nooit! Beloof mij, dat u niets doen zult, voor ik u vergunning daartoe heb gegeven. Hij, ja, dat is goed, maar niet dat arme meisje."

De oude vrouw zag hem met haar sombere ogen doordringend aan. Hij sloeg de zijn daar voor neer. "Wacht maar," zei zij, "ik zal je tijd geven, maar later zal je er zelf om vragen." In de eerste dagen ging hij niet uit en er werd over het voorgaande niet meer gesproken. Toen begon de lust om te werken weer wakker in hem te worde, en hij herinnerde zich dat hij, vóór zijn gevangenneming, Zo goed als geplaatst was in een grote toko. Terug te keren naar Lodewijk Belkamp, daarvan was natuurlijk geen sprake meer. Eens had hij hem gezien en toen had hij gevoeld, hoe koud hij werd. Hij had zich bijna niet meer kunnen bedwingen, en had groten lust gehad om zich op hem te werpen en hem te worgen, maar gelukkig dacht hij nog bijtijds aan de woorden zijn moeder.
Hij kleedde zich dus netjes aan en spoedde zich naar de eigenaar der toko, om zich aan te melde en hem aan zijn belofte te herinneren. Doch het was hem of hij een klap in zijn aangezicht kreeg, toen deze hem liet staan, niet eens een stoel presenteerde en hem met minachtend gebaar zei:
"Iemand die eenmaal in de gevangenis gezeten heeft, kunnen wij niet gebruiken." "Maar mijnheer, ik ben onschuldig," antwoordde hij met stokkend en adem, terwijl hij zijn bezweet voorhoofd afveegde.

"Dat is wel mogelijk," antwoordde de andere, maar de gevangenislucht hangt toch nog aan uwe kleren, en buitendien er is geen koe bont of er is een vlekje aan."
Hij kon nog stamelen: "Help mij, mijnheer", maar deze draaide hem de rug toe en snauwde: "Genoeg, mijnheer Alvina, ik heb geen tijd."
Geheel terneer geslagen keerde hij huiswaarts, daar aangekomen en zijn moeder alleen vindende, brak hij in lamentaties uit. "Hoe is dat, mah! ik kan geen werk ook meer krijgen, hij heeft mij behandeld als een hond. Wat moeten wij doen, mah!" "Probeer het ergens anders," was haar raad.
"Ach, alles zal "sama djoega" zijn, want iedereen weet het natuurlijk en een ieder zal mij weigeren. Hij zegt immers zelf, dat mensen, die eenmaal in de gevangenis gezeten hebben niet "lakoe" meer zijn," "Gelukkig hebben wij nog geld om van te leven."
"Jawel, dat is ook Zo, maar als dat op is, wat dan? Ik ben nu pas twee en twintig jaar, zal ik mijn hele leven lang behandeld worde als een schurftige hond, O! dat is toch wel hard, wanneer men hoegenaamd geen schuld gehad heeft!" "Allemaal hun werk," zei de oude toornig, "moeten zij nu maar ongestraft door't leven gaan, rijk en in aanzien bij iedereen, terwijl mijn arme Hugo zijn hele leven lang dien vloek zal moeten dragen."
"Ach, ik ben maar een arme "sinjo", en u weet, zulke mensen worde net aangezien als een ik weet niet wat." "Daarom! Laat mah haar gang maar gaan."

"Dat een is goed, mah! Ook ik verlang mij op dien kerel te wreken, maar niet dat onschuldige slachtoffer. Neen, daartoe zal ik nooit mijn toestemming geven.
Zij schudde haar hoofd en mompelde enige onverstaanbare Javaanse woorden, daarop trok zij haar Zon mee naar een kamertje waar de goedang was en zij haar inlandse ingrediënten bewaarde. Gewillig ging hij mee. Daar waren stopflessen met vies uitziende medicijnen, flessen met geschreven etiketten, mande met gedroogde bladeren en kruide, grote gevlochten bamboeborden met gedroogde wortels van bomen, zelfs insecten op sterk water. Dan waren er "gilingans", dat zijn steen waarop men de kruide fijn wrijft.
Deze kamer was mah's laboratorium. Hier maakte zij de medicijnen klaar, die zij overal verkocht en die bij de Indische dames zeer gewild waren.
Vooral de schoonheidsdrank en de poeiers om lang jong te blijven, hadden veel aftrek, Zo ook de medicijn, die, volgens haar beweren, een liefdeselixer was, deze vooral verkocht zij duur, want vele Indische en ook wel Europese dames wilde zich steeds gaarne van de trouw der mannen verzekerd houden.
"Waarmee zullen wij hem straffen," was haar vraag, en in hare ogen lag een duivelse wraakzuchtige uitdrukking. "Moet hij sterven aan een koliek of aan de tering of moeten wij hem zinneloos maken? Wat zeg je van een totale verlamming?" "Dood maar," zeide Hugo dof, "dan is er ten minste een schurk minder op de wereld."
"Baaik!" en mah begon de stopflessen te openen, te wegen, en kruide, wortels en gedroogde beesten bij elkander te leggen. Met de grootste bedaardheid beschikten dus deze twee mensen over 't leven van een medemens, zij, omdat zij 't gewoon was en nu niets vuriger verlangde dan om haar Zon te wreken, hij, behebt met edeler gevoelens in een soort van wraakzuchtige waanzin, waar men hem toegebracht had, door al de vernederingen van de laatste tijd en de ontzettende teleurstellingen, die zijn arm hart bloedig hadden opengereten.

Arme jongen! Wie had hem ooit geleerd om braaf te blijven en de teleurstellingen des levens met moed te dragen? Een behoorlijke opvoeding had hij nooit gehad. Niemand, die hem ooit had voorgehouden hetgeen edel en goed is, en niemand had moeite gedaan om het brave in zijn karakter te ontwikkelen. Zij, de oude Javaanse vrouw, die steeds geluisterd had naar de kwade ingevingen van haar hart en die ook altijd gevolgd had, zij had zijn karakter niet kunnen veredelen door hem het goede voor te houden.
Een mensenleven betekende in haar ogen niet veel en vooral niet het leven van een volbloed Europeaan. Een van hen had haar Zon vernederd en alles ontnomen, de wet strafte zulks eenmaal niet, nu zou zij hem straffen, en zij deed dit in koelen bloede, zonder enige gewetenswroeging, niet kunnende begrijpen, dat de wet Zo iets verbood. Wat gaf zij er om, het kon immers nooit uitkomen, het ging Zo gemakkelijk, en kwam het uit, en moest zij gehangen worde, welnu, wat zou dat, zij zou de voldoening hebben, dat haar Hugo gewroken was.
Bij hem was het anders. Ook hij haakte naar wraak, maar toch sprak het goede in zijn karakter. Hij rilde toen hij die bedaarde bewegingen zijn moeder zag, die getuigde van een onverzettelijke wil, hij besefte het slechte van zulk een daad, maar de wraakzucht was groter, en hij zweeg en liet haar begaan, omdat het nu eenmaal bepaald was, dat Lodewijk Belkamp, die hem van het liefste had beroofd, die hem zijn goede naam had ontnomen, die hem met moeder en zusjes in de grootste ellende had gestort, moest sterven.

--- Einde deel 2 ---