Uw Indisch verhaal, hoorspel of luisterboek op Internet.

http://www.semarang.nl/verhaal/

De vlucht 2 (Levert-van der Mijll Dekker, Els)

De vlucht - deel 2

Fried, 13 jaar oud, is de oudste zoon van de Menadonese mevrouw Rompis.
Oppas: inheems aspirant (surveillant), laagste rang politieagent. Een oppas is ongewapend.
'Ik kan niets doen': er wordt vernield, geroofd en gemoord, de Japanners komen er aan, het volk is in nood, de politie machteloos.
Natuurlijk kan de Patih niets doen voor blanda-dames die niet tijdig zijn afgereisd.
De 'half seniele' heer Wijnhamer wist precies wat er speelde, 'half seniel' is absoluut niet van toepassing.

Klewang: kort zwaard zoals in gebruik bij de politie en het KNIL, beroemd sinds de Atjeh-oorlog.
De gevangenissen zijn geopend, de gevangenen zonder geld en middelen van bestaan losgelaten.

Terwijl hij met ons naar buiten loopt roept hij een inlander aan om een dogkar voor hem te zoeken. Juist is er een dogkar met een Europeaan aangekomen.
Ik ga met Fried naar het Regentschapskantoor om op te bellen.
Als er van nie-mand hulp te krijgen is in Kendal wil ik contact met de een of andere Landwacht zoeken.
Ik bel de onderneming in Soekoredjo op.
Soekamangli komt aan de tele-foon gelukkig.
De heren Sandifort en Westhoff zijn weg maar de heer Peelen zit er nog met de Landwacht.
Ik zeg dat we ons onveilig voelen en van niemand in Kendal steun kunnen verwachten.
Mogen we in geval van nood de Landwacht als hulp inroepen? Peelen zou ons graag helpen maar de weg van Soekoredjo naar Weleri is geblokkeerd.
Hij kan ons niet bereiken en raadt ons aan Soesoekan op te bellen.
De dames van Tjepiring die daar zitten schijnen zich ook niet veilig te voelen.
We moeten maar eens naar hun plannen informeren.
Soesoekan opgebeld.
Een vreselijke Indische lijs aan de telefoon.
'Komt u maar bij ons boven'.
'Maar hoe?' 'Ja dat weet ik niet, misschien met dogkars tot Bodja en dan zullen wij wel verder u tegemoet komen.'
Ik beloof, zodra wij een plan gemaakt hebben, nog eens op te bellen.
Tegen de avond kunnen wij toch niets beginnen.

Dogkar (Sado): tweewielig, door een paard getrokken overkapt huurrijtuigje met plaats voor vijf passagiers.
Soesoekan: op ca. 500 m hoogte gelegen vakantieoord (een grote pasangrahan met bijgebouwen), bekend bij de staf van Siloewok.
Via binnenwegen zou Soesoekan vanuit Kendal bereikt kunnen worden.
Helaas zijn die wegen nu uiterst onveilig.

Fried en ik gaan met een dogkar naar huis.
De straat is nog even vol rampokkers en even later is er weer vreselijk lawaai.
Het blijkt dat de buurman-Chinees een rampokker doodgestoken heeft en nu stort de hele gemeente zich op het huis van de Chinees.
Men wil de boel in brand steken.
Het is een hel.
Wij kunnen niet blijven.

De toen 11-jarige bewerker zag door de afzetting heen hoe iemand door de menigte in stukken werd gehakt.

De inlanders zijn matah gelap geworden en we durven de nacht niet in te gaan in dit huis.
Weer ga ik er op uit om nogmaals een beroep op de Landwacht Soeka-mangli te doen.
Peelen zegt ons niet te kunnen bereiken.
Om de tien meter ligt een boom over de weg.

Matah gelap: buiten zinnen.
Bomen over de weg: volgens voorschrift zijn doorgaande verharde wegen naar de bergen gebarricadeerd om een Japanse opmars te vertragen.
Soekoredjo: dorp met telefooncentrale op de weg van Weleri de bergen in, bij onderneming Soekamangli.

Hij raadt ons aan voor de nacht onze intrek in de kazerne van de veldpolitie te nemen of ernaast in het huis van Van Beek, de commissaris, dat leeg staat.
Bij de veldpolitie terug belt juist mevr. van Beek op en Wijnhamer vraagt toestemming om ons in haar huis te laten logeren.
Als ik naar huis ga om preparatieven voor de verhuizing te nemen mogen we de straat voor ons huis niet meer in.
Een soort oppas houdt ons tegen en zegt dat die weg te gevaarlijk is.
We zien nog dogkars staan, ik houd hen aan en langs kampongweggetjes bereiken we de achterzijde van ons huis vlak langs rampokkers die hun buit de kampong inslepen.
Gelukkig merken we niets van vijandige houding van het volk.
Als we thuis zijn gaan da-delijk de eerste mensen naar de dogkars.
Ieder heeft al barang gepakt en zich klaar gemaakt om te vertrekken, behalve tante Do die zich steeds met de kinderen bemoeid heeft om ze bezig te houden.
Ze gaat als eerste met alleen haar rugzak en tas.
Ik blijf om de kleren die achter blijven in de koffers te doen.
Na een tijdje komen mensen terug om nieuwe voorraad koffers te halen en ik ga ook met wat ik bij elkaar gegaard heb.
Ook wat etenswaren en dranken (limonade) gaan mee.
Opeens als ik weer in huis terug ben slaan alle lichten uit.
Mevrouw Rompis en Marto die er bij zijn gillen dat we weg moeten.
De boel wordt in brand gestoken.
Ik tast naar flashlights, ga verder met afzoeken wat ik niet vergeten wil.

Barang: bagage. De destijds kostbare maar ook grote en zware radio blijft natuurlijk achter.
Flashlight: staaflantaarn op batterijen, in het Maleis lampoe sèntèr.

Ten slotte is het half acht geworden en te gevaarlijk om zo laat in het donker over de kampongweg te lopen.
We gaan via de achtertuin, over prikkeldraadhek door een kamponghuis.
Daar zitten ook Ngamen en haar man.
Marie en Mevrouw Rompis beloven de kampongbewoners een fooi als ze de barang die niet meer overgebracht kan worden willen bewaren tot we terugkomen.

Wat heet 'bewaren'? Uiteraard ziet Els de in het evacuatiehuis achtergelaten barang nooit meer terug.

Van Mevr.Rompis hoor ik dat Gresik een koffertje van mij verstopt heeft in de WC.
Toen Fried het ontdekte werd Gresik zo boos of maloe dat hij verder niet meer heeft meegeholpen.
Dan naar van Beek.
In het kleine huisje van van Beek zitten we met ons zestienen opgepropt.
Er is geen licht.
We delen wat gedroogde vruchten, kaas en limoen uit.
Daarmee moeten de kinderen tevreden zijn.

Bewerker kan zich helaas niet herinneren hoe we met alle bagage naar Van Beeks woning gekomen zijn maar dit moet toch per dogkar hebben plaatsgevonden.
Alle lichten uit: de electra in heel Kendal is uitgevallen.
Maloe: nukkig, dwars.
Gresik is niet meegekomen naar het huis van Van Beek.

Er zijn twee bedden, een tweepersoons en een eenpersoons.
In het tweepersoons-bed gaan tante Do, Jol en Marretje slapen.
In het eenpersoonsbed de twee kleintjes van Fernande van Duyvendijk en zijzelf. Mevr. van den Bergh en Robbie op de bank.
Mevrouw Rompis met haar kinderen op de vloer in de eetkamer, ik met de jongens op de vloer van de zitkamer.
Vóór we gaan slapen ga ik echter nog eens met mevr. Rompis naar de Veldpolitie.
De dames vinden dat ik me beter niet op straat vertoon als Europeaan.
Ik krijg een kimono om en op blote voeten lopen we naar de overkant.
Dit gaat hoogst ongelukkig omdat ik niet gewend ben met blote voeten over straat te lopen en iedere kiezel erg voel.

We vragen Wijnhamer of het niet mogelijk is om alle agenten (die willen toch weer de kampong in aangezien ze geen betaling krijgen) af te huren, plus nog eetgeld extra om ons naar Soekoredjo te brengen.
Er is een kans.
De Wedonoh van Weleri wil de veldpolitie afstaan maar de Patih van Kendal wil alleen de helft afstaan.
De veldpolitie zelf wil alleen naar Weleri als ze met hun allen kunnen gaan.
De Wedonoh van Weleri heeft in het gunstigste geval een auto ter beschik-king om de mannen af te halen.
Er is echter geen benzine genoeg om dikwijls heen en weer te rijden.
Wijnhamer belooft zodra er een beslissing genomen is me te gaan waarschuwen.
We zullen dan onder geleide van de veldpolitie naar Weleri worden gebracht.
Ik bel Soekamangli op om het nieuwe plan te vertellen.
Peelen belooft ons te helpen met benzine als we tot Weleri komen.
Ik zal in ieder geval weer opbellen zodra iets definitiefs bekend wordt.

Om ca. 10 uur 's avonds wordt er geklopt.
Buiten staat Marto die Mevrouw Remy aandient.
Ze wil niet binnenkomen en is gekleed in sarong en kabaja.
Ik ga naar buiten.
Ze is erg bang, vraagt mijn plannen en hulp voor als ik wegga.
Ze beweert dat morgen alle Europeanen vermoord zullen worden.
Ik beloof niet zonder haar te vertrekken en haar te laten waarschuwen als het zover is.
Om 11 uur 's avonds weer geklop.
Weer Marto, hevig ontdaan, kondigt landing van Japanners in Tjepiring aan.
Hij had echter gehoord dat als we de handen naast de schouders opstaken er niets met ons zou gebeuren.
Goede Marto.
Ik stel hem gerust en stuur hem naar huis.
Vlak voor Marto's komst is er een telefoon van Cool uit Soekamangli gekomen om te zeggen dat een deel van de landwacht vertrokken is naar Besokor.
Ze zijn te voet vertrokken en hebben een blik benzine mee voor geval de auto van de Wedonoh geen benzine meer heeft.
Ik zeg dat over het gaan nog niets definitief besloten is maar dat we in elk geval proberen zullen de volgende dag Besokor te bereiken.
Die nacht slapen we bijna niet.
De ene pikolan na de andere horen we langs komen met petroleumblikken en we denken aan onze blikken in de kuil.
Om ca. vier uur slaat de kentongan van de veldpolitie. Eerst twee slagen, dan drie en tenslotte steeds vier slagen met tussenpozen.
We denken allen: dat zijn de Japanners in aantocht want na Marto's bericht dacht ik niet anders dan dat het on-mogelijk zou zijn Kendal nog te verlaten.


Besokor: gehucht in de heuvels 10 km boven Weleri, beginpunt van een straatweg de bergen in.
Soekamangli: een onderneming hogerop langs de weg van Besokor naar boven, bij het dorp Soekoredjo.
Pikolan: inheemse man met over zijn schouder een draagstok en daaraan twee vrachtjes.
Kentongan (tongtong) : holle boomstam aan een touw, sinds mensenheugenis in de dessa en bij het lokale inheemse bestuur in gebruik voor het geven van alarm of het doorseinen van berichten.

3 maart 1942

De ochtend breekt ongestoord aan.
Japanners zijn niet te zien.
Niemand heeft zich de vorige avond uitgekleed.
We staan dus zo weer op en kunnen zelfs geen kam vinden om door ons haar te halen.
Op ons uiterlijk letten we niet.
Alleen wassen we ons gezicht wat in de mandikamer.
Dan steek ik over naar het huis van Wijnhamer.
Daar zit nog een Europeaan, een zekere heer de Bruijn uit Kaliwoengoe, een oude man van 54 jaar.
Nog twee andere mannen zitter erbij van ondefinieerbare afkomst.
Ze drinken warme koffie.
Ik watertand.
Wijnhamer zegt dat het gaan van de veldpolitie naar Kendal van de baan is.
Ik wil graag opbellen om Soekamangli ervan op de hoogte te stellen.
De komst van Japanners in Tjepiring is niet waar.
De kentongan was voor brand.
Soekamangli is telefonisch niet meer te bereiken.
Hoe komen we naar Besokor? Ik vraag Wijnhamer of hij soms koffie voor ons vrouwen heeft.
Hij belooft wat te sturen maar na een tijdje krijgen we gemalen koffie in een kopje, alsof we daar iets aan hebben.
Ik ga naar ons onderdak en beraadslaag met de anderen.
Het lijkt zo rustig dat ik terug wil naar ons evacuatiehuis om nog wat meer barang te halen.
Als ik op het punt sta te gaan zie ik achter mij op straat een oudhollandse eetkamerstoel op het hoofd van een koelie langs komen.
'Itoe krossi dari saja poenja' roep ik de man toe terwijl ik op hem afschiet.
Instinct tot gehoorzamen doet de man stilstaan en luisteren.
'Bottèn' zegt hij daarna opeens vlug en loopt in snelle pas door. We begrijpen nu dat ook ons huis geplunderd wordt.
Het enige wat ons te doen staat is zo snel mogelijk te vertrekken.
Mevrouw Remy had 's morgens heel vroeg al naar onze plannen laten informeren.
Nu wil ik haar waarschuwen maar juist komt Marto met het ontstellende bericht dat mevrouw Remy's huis aange-vallen wordt door rampokkers en dat zij met haar familie de kampong in gevlucht is.
Ik wil haar dadelijk laten waarschuwen dat wij vertrekken maar iedereen is er zo op tegen dat ik toesta maar dadelijk te vertrekken.
Mevrouw Remy heeft haar vader tenslotte als steun.
Daar er nergens een dogkar te bekennen is en wij vlug weg moeten, willen we niet zelf overvallen worden door rampokkers - het huis van mevr.

Itoe krossi dari saja poenja!: die stoel is van mij! Bottèn: nietes.


Remy is vlakbij - gaan we te voet met alleen de bagage die we kunnen dragen.
Het lijkt een hopeloze tocht: te voet naar Besokor met twee kleine babies en een oude vrouw.
De heer de Bruyn sluit zich bij ons aan.
Hij was als djaksa op Kaliwoengoe achter gebleven toen de Landwacht vandaar vertrokken was.
Toen alle huizen gerampokt waren en hijzelf met stenen bekogeld werd besloot hij eerst zijn bedienden in de kampong te volgen.
Maar die waren zelf bang en durfden hem niet op te nemen.
Ook de Wedonoh durfde hem niet bij zich te ne-men.
Zelfs durfde deze laatste de Bruyn niet in zijn dogkar naar Kendal mee te laten rijden hoewel hem bekend was dat er geen andere reisgelegenheid was.
Nu wil de Bruyn toch naar Kaliwoengoe terug omdat er nog 17 mille in de brand-kast zou zijn.
We wijzen hem op het onzinnige van dat plan en raden hem met ons mee naar Soekamangli te trekken.
Tenslotte zit Cool daar met de Landwacht van Kaliwoengoe.
We gaan dus bepakt en beladen op weg, durven niet naar de Patih maar besluiten naar de Wedonoh te gaan.
Op de aloen-aloen blijkt het stampvol gevluchte Chi-nezen te zijn: mannen, vrouwen en kinderen.
We rusten er wat en begrijpen dat een verdere tocht te voet met ons gezelschap onmogelijk is.
Links en rechts worden de woonhuizen van Chinezen kort en klein geslagen.
L.B.D.jongens en padvinders helpen de eigenaren door aan de achterkant van de huizen zoveel mogelijk barang eruit te redden, wat ze op de afrit van het Wedonoh-huis leggen.
De Wedonoh zelf is maar even te zien.


Mandikamer: Indische badkamer in de bijgebouwen, in de betere Europese huizen geheel betegeld.
Er is geen douche maar een gemetselde bak met water wat de bader met een klein emmertje over zich heen moet gooien.
Warmwater-voorzieningen zijn er uiteraard niet, kakkerlakken en andere insekten vaak wel.
In de stad hebben Europese huizen wél een westerse badkamer, soms zelfs met warmwater-voorziening.
Djaksa: hoofd bewakingsploeg.
Tegen bendes rampokkers had de Bruyn geen enkele kans.
De Bruyn, oude man van 54 jaar: Hollanders van ca.
50 jaar gingen gewoonlijk met verlof naar Holland.
Kaliwoengoe: dorp en ook een suikerfabriek tussen Kendal en Semarang, 12 km van Kendal gelegen.
Na de oorlog is daar tijdens de 1ste politionele aktie (1947) nog gevochten.
L.B.D.: luchtbescherming.
Een waarschuwingsdienst met lokale jongeren, herkenbaar aan een band om de arm.
De radar had Ned.Indië nog niet bereikt.
Schuilkelders en luchtalarm vielen ook onder het L.B.D. Padvinders-verenigingen waren door de Hollanders voor diverse diensten ingeschakeld.
Leden uit de inheemse volksklasse zaten er niet bij.
De Japanners hebben deze westerse organisaties direkt opgeheven.

Hij kan ons niet helpen.
Zelfs drinkwater is op.
De kinderen smachten.
Marto wil wat thee uit de kampong voor ons halen.
Intussen doen de Bruyn en ik alle pogingen om een dogkar te krijgen.
Het lukt niet tot tenslotte een padvinder terugkomt met voor ons twee dogkars.
De Bruyn bedankt hem en wil hem iets geven maar de jongen zegt trots: 'dat hoeft niet me-neer, ik ben een padvinder'.
'Geef me dan je hand' zegt de Bruyn.
We krijgen er zelfs nog drie dogkars extra bij en kunnen er allen in.

Marto is nog niet terug.
Het spijt me vreselijk.
Hij is de enige die ons steeds ge-holpen heeft maar we kunnen niet wachten.
We vertrekken, onderweg kijken de kinderen naar Marto uit.
En werkelijk, we zien hem opeens aankomen, een ther-mos met thee (de afgedankte van mevr.
Ebeling herken ik) bij zich.
Hij klimt er nog bij en nu gaat het langs binnenwegen naar Weleri.
Onze barang is zoveel mogelijk onder de banken gestopt zodat er weinig van te zien is.

Onderweg komen we allerlei huisraad van ons tegen: matrassen, een deur van mijn kast die er uitgeslagen is, thermosflessen, koffers, Evert's fietsje.
We heb-ben moeite de kinderen stil te houden.
Evert is woedend zijn fietsje langs te zien sjouwen.
Langs Gemoe waar een dikke witte rookzuil opstijgt.
De huizen zijn ruïnes.
Tegels worden uitgebroken, ramen en deuren eruit, zelfs kozijnen, deurposten, ook de pannen worden er af gehaald.
Troosteloos gezicht.
In de verte, richting Tjepiring een zwarte rookzuil, groter nog dan die van Gemoe.
In de buurt van Weleri vele koelies aan de kant van de weg, rampokkers waarschijnlijk.
Ze kijken erg naar ons maar doen niets.
Weleri is uitgestorven op grote groepen nietsdoende inlanders na die daar zwijgend zitten.
Wij rijden snel en kijken strak voor ons uit.
We gaan door tot Besokor.
Bij de hellingen moeten we soms uitstappen en naast de zwaar beladen dogkars lopen.
Bij het station Besokor geen Landwacht.
We doen navraag.
Ja, de Landwacht is die morgen langs gekomen maar is doorgereden naar Weleri.
Wat nu? Het is 12 à 1 uur.
Telefoon is niet aanwezig.