Uw Indisch verhaal, hoorspel of luisterboek op Internet.
http://www.semarang.nl/verhaal/
De vlucht 4 (Levert-van der Mijll Dekker, Els)
De vlucht - deel 4
De tocht valt erg mee hoewel we over een kali moeten.
Na ca. een half uur zijn wij boven.
De kinderen zijn al vooruit gehold.
Ik ben de laatste met nog twee anderen, Bolt staat al in de tuin.
Ik excuseer ons entree, vertel hem 't een en an-der en vraag of we die nacht onderdak mogen hebben.
Mevrouw Bolt verwel-komt ons.
Er is nog een logé: een mevrouw Koster, schoonmoeder van een van de zonen Bolt.
We worden buitengewoon gastvrij ontvangen.
Terwijl mevrouw eten voor ons laat klaarmaken mogen wij ons gaan baden en verfrissen.
Dat knapt heerlijk op want sinds de vorige dag zijn we niet uit de kleren geweest.
Bolt heeft op mijn verzoek dadelijk een loper met een briefje naar Soekamangli gestuurd met het bericht waar we zitten.
Het antwoord komt 's avonds om acht uur en luidt niet opwekkend.
Peelen raadt ons aan zo spoedig mogelijk door te reizen en verder te trekken richting Wonosobo of nog verder de bergen in.
De berichten van beneden zijn alarmerend.
Zijn eigen Landwacht heeft hij niet meer in de hand.
Die nacht laat Bolt een wacht van dertig man voor zijn huis zetten omdat hij verre van gerust is.
De kleine koffieonderneming van Bolt heet (Nieuw) Gebangan: het fabrieksemplacement lag iets boven het spoorstation Besokor.
Het blijft gevaarlijk want er zijn grote kampongs, de autoweg is dus onbruikbaar. Loper met een briefje: de telefoonverbinding was kennelijk onveilig of buiten werking.
Dogkars betaald: f.15.- per stuk: een fortuin.
Koelies verdienen f.1.- tot f.1,50 per dag.
Slendang: inheemse draagdoek over de heupen.
Kali: riviertje of rivier.
Ook: drooggevallen rivierbedding.
Die avond om zes uur stoppen we kinderen in bed.
Mevrouw Bolt heeft twee ka-mers voor ons klaar gemaakt.
Daar er geen bedden genoeg zijn heeft ze matras-sen op de grond laten leggen.
Mevr.
van Duyvendijk en Mevr.
Rompis met hun kinderen in één kamer, Mevr.
van den Bergh met zoon, ik en mijn gezin in de an-dere kamer.
Ik voel me ineens onlekker worden en ga gelijk met de kinderen sla-pen: Marretje en ik samen op een bank.
Maar Marre is ook niet erg lekker en slaapt heel onrustig.
Tante Do slaapt gelukkig in een apart bed bij Mevr.Koster in de kamer en heeft een goede rust.
De Bruyn slaapt in de eetkamer op de bank.
De kleintjes van Duyvendijk brullen de hele nacht om het hardst.
De rust is dus niet groot. 4 maart 1942
De volgende morgen vroeg moeten wij weer verder.
Als we klaar zijn spreek ik nog even met Bolt.
Hij steekt zijn ongerustheid niet onder stoelen of banken en raadt ons aan zo snel mogelijk verder te trekken.
Hij heeft al een koelie laten zoeken en we kunnen een tandoe van hem krijgen.
Als tenslotte geen enkele koelie te krijgen is moeten we de wakers als koelie gebruiken.
Bolt staat er echter op dat wij deze wakers niet zullen betalen.
Dat zal hij voor ons doen want als we te veel betalen brengt dat maar onrust onder de mensen.
De vorige middag hebben wij de koelies f.1,50 per persoon gegeven.
Tandoe: draagstoel, in dit geval van bamboe gebouwd.
Er zijn twee draagstokken, dus twee of vier dragers. In Ned.Indië waren ze heel gewoon.
Sommige Europese huizen in de bergen hadden er een stel staan. f.1,50 per persoon: als vermeld, was voor de oorlog f.1.- tot f.1,50 het loon voor een hele dag koeliewerk.
Marto gaat met f.
20.- van mij terug om in Besokor achtergebleven barang op te halen.
Hij is uiterst trouw geweest en vol zorgen.
De in Besokor achtergebleven barang kwam gedeeltelijk - wonder boven wonder - in Siloewok terecht.
Daaronder bevond zich een fotoalbum van de familie Levert.
Met het halen en verzorgen van de barang heeft Marto zijn leven op het spel gezet wat de Europese dames op dat moment niet hebben begrepen.
Om ca. acht uur kunnen we eindelijk vertrekken.
De familie Bolt wil dezelfde dag ook vertrekken naar de bovenafdeling van de onderneming om daar de gebeurtenissen af te wachten.
Ze geven het verzoek voor Peelen mee om hen indien mogelijk ook te komen helpen.
Bovenafdeling: hogerop in de bergen.
Ook de woning van Bolt en zijn fabriek zullen gerampokt worden.
Hogerop betekent verder weg van de eens rustige maar intussen gevaarlijk geworden kampongs.
Na een hartelijk afscheid vertrekken we.
De tocht zal langs voetpaden gaan, de bergen in want de versperde autoweg is te gevaarlijk.
Marretje die over oorpijn klaagt zit bij tante Do op de tandoe.
Ook Robbie van den Bergh heeft zich die nacht ziek en warm gevoeld maar nu loopt hij weer flink.
De kleine Gerard en Christien van Duyvendijk worden door een koelie gedragen.
Als we tien minuten onderweg zijn voel ikzelf de onmogelijkheid om enige uren te moeten lopen.
Telkens moet ik even zitten uit angst van mijn stokje te gaan.
Eerst nemen me-vrouw Rompis en Fernande me op sleeptouw maar het gaat niet zonder vervoer-middel.
Iemand loopt vooruit om bij de bovenafdeling van Bolt een draagstoel voor me te laten maken.
Na veel vertraging kom ik er heelhuids aan en kan de tocht worden voortgezet.
Onderweg krijg ik het opeens hevig in de ingewanden met alle nare gevolgen vandien.
We bereiken om twaalf uur Soekamangli.
Juist worden de inlandse Landwachten naar huis gestuurd en hun uniformen verbrand.
Peelen van Soekamangli, Cool van Kaliwoengoe, Zwart, van Alphen en Vogeler van Tjepiring en Westphal van Selokaton met nog zes inheemse getrouwen zullen met ons in de overvalauto en twee personenauto's naar Selokaton doorrijden.
Wij krijgen overgebleven veldflessen die we met water vullen.
Na een uur rijden zijn wij boven.
Kick en Fried mogen op de overvalauto.
Kick vertelt dat onderweg alle kleine munitie uit kisten met handenvol in de aanplant werd gegooid en dat Fried en hij hebben meegeholpen.
Op Selokaton blijkt veel gestolen maar niet gerampokt te zijn.
We trekken met ons allen in het huis van Westphal die een erg aardige gastheer is.
Wij vrouwen krijgen weer twee kamers.
In de grote kamer trekken drie families, tante Do, ik en de kinderen gaan in de tweede kamer.
Ik ga meteen naar bed met Marretje.
Gelukkig is er een deken.
Het eerste plan was om meteen de volgende morgen naar Wonosobo door te gaan maar gezien de vele halfzieken krijgen we gelukkig een rustdag extra.
De Landwacht beslist nu over ons.
Wat heerlijk, ik hoef zelf nergens meer over te piekeren.
Die nacht lopen de Landwachters wacht - de anderen slapen in de zitkamer.
Selakanton: een nog hoger gelegen rubberonderneming.
Men is de wegversperringen voorbij en kan dus de geasfalteerde weg gebruiken.
Langs dit trajekt van de bochtige, smalle en steile bergweg woont bijna niemand: vele kilometers gaat het naar boven langs ravijnen, door bos of ondernemingsaanplant.
Het is namiddag, bewolkt en regenachtig.
Op de weg is geen verkeer en we komen dus niemand tegen.
Soekamangli: na het vertrek van ons gezelschap wordt ook Soekamangli een prooi van rampokkers.
Overvalauto: deze en de Indische pantserauto's zijn lichte twee-assige Amerikaanse vrachtauto's met benzinemotor, alleen de achterwielen aangedreven.
Ze zijn in Indische werkplaatsen van opbouw en lichte bepantsering voorzien.
Deze 'make shift' gevechtswagens hebben de Landwachten de nodige mobiliteit verschaft.
Wachtlopende Landwachters: deze zijn nog steeds bewapend met karabijn, klewang en soms pistool.
Wonosobo: een stadje aan de andere kant van het Diëng-plateau, met de auto in een paar uur te bereiken.
De 100 km Oost van Semarang bij Rembang gelande Japanners rukten met 4000 man snel over Solo en Djokja op naar Tjilatjap aan de Zuidkust om de Hollandse defensie in tweeën te snijden.
Wonosobo in de bergen was zodoende nog eerder bezet dan de belangrijke stad Semarang aan de Noordkust.
De kern van Generaal-Majoor Cox KNIL-strijdkrachten was 26-28 februari naar Oost- en West-Java overgeplaatst.
De hem restende slecht bewapende 9000 man (inclusief militair waardeloze hulpcorpsen zoals Landwachten) boden nauwelijks verzet tegen de oprukkende Japanners.
Guerilla was in het dicht bevolkte Midden-Java geen optie: inheemse manschappen deserteerden en de rampokkende bevolking stelde zich vijandig op.
In de bergen van Oost- en West-Java waren wel guerilla-voorzieningen gemaakt: voorraden, vliegveldjes.
Cox stuurt 5 maart Stadswachtdetachmenten terug naar Semarang om daar de rampokkers te verjagen.
5 maart 1942
Besloten is dat Peelen naar Soekamangli terug zal gaan met de inlandse Land-wachters, de zes overgeblevenen.
Cool zal weer met de Bruyn terug naar Kali-woengoe gaan.
Ze hopen door hun aanwezigheid rampok of verdere rampok te-gen te kunnen gaan.
Mevrouw Rompis vraagt of ik het goed vindt dat ze ook te-rug gaat.
Een van de inlandse Landwachters is een Menadonees en een neef van haar.
Ze kan bij hem intrekken en dat zal voor haar veel goedkoper zijn dan mee te gaan en misschien in een hotel te moeten.
De goede ziel is vol tweestrijd want ze wil ook graag met ons mee.
Ze voelt het als een soort plicht om me te helpen: mijn man helpt haar man en heeft haar zoon geholpen, nu wil ze voor mij zorgen.
Ze is een schat geweest onderweg, steeds vol zorgen voor anderen en voor mij een steun.
Maar deze oplossing is de beste en onder tranen neemt ze afscheid. Tegen de avond kikker ik een beetje op hoewel mijn ingewanden danig spoken.
Marie is een trouwe helper in de keuken.
We maken nasi goreng voor de tocht van morgen, een hele wasteil vol en veertig hardgekookte eieren.
Westphal geeft ons een plajangan-trommel vol blikjes.
Fernande krijgt handdoeken om te dienen als luiers voor Christien, tante Do een badjas, ik een regenjas.
6 maart 1942
Christien, Gerard, Robbie en Marretje zijn geen van allen erg goed, Robbie en Marretje hebben nu en dan oorpijn.
Kick heeft een voet verbrand aan de hete as van rubber die bij de fabriek is vernietigd.
We vertrekken om 6.15.
Er zijn zes tandoe's en vele koelies.
We lopen in colonne, voorop Zwart, achteraan de drie andere landwachters en ertussen de troep.
Het is een prachtdag en als de omstandigheden anders waren zou het een vacantietocht zijn geweest.
De weg is magnifiek.
Tante Do geniet er zichtbaar van en vertelt van ieder nieuw plantje, boom of bloem die ze ziet.
Gelukkig voel ik me weer normaal en wandel grote einden en het laatste stuk helemaal.
Alleen van Alphen knapt af door gebrek aan nachtrust maar hij kan halverwege een paard krijgen.
Kick gaat grote delen op de draagstoel vanwege de verbrande voet.
Omstreeks één uur zijn we in Kedjajar bij de Assistent-Wedonoh.
Daar hoor ik dat Robertson de vorige dag van de Diëng heen en weer naar Wonosobo is ge-weest en dat het 99% zeker is dat Flip met zijn landwacht ook boven zit.
Daar er geen telephonisch contact meer is tussen Wonosobo en Kedjajar zal Zwart naar Wonosobo gaan om voor ons een regeling te treffen met de Assistent-Resident.
Ik zal intussen naar de Diëng gaan met een taxi om Flip te spreken.
Mevr.
van den Bergh en Robbie gaan mee en ik neem Kick mee.
Als we in stromende regen boven komen vol verwachting en hoop blijkt Flip met zijn mannen drie dagen tevoren vertrokken te zijn naar beneden, naar Pekalongan.
Menadonezen , afkomstig uit Noord-Celebes, waren christelijk en hadden een westerse school doorlopen. Ze werden door de Hollanders als een aparte bevolkingsgroep beschouwd.
Vele spraken en schreven vloeiend Nederlands, voerden een Europese levensstijl, en werden als gelijke van Indo-Europeanen behandeld.
Huwelijken tussen Indo's en Menadonezen waren heel gewoon, vele van oorsprong Menadonezen bevinden zich in de groep Indische Nederlanders die nu in Nederland wonen.
Robertson, administrateur van de naast Siloewok gelegen onderneming Kedongdong was commandant van de Kedongdong-Landwacht.
De Bruyn en Cool terug naar Kaliwoengoe in de laagvlakte: een ijdele poging.
De Kaliwoengoe suikerfabriek en de employé-woningen daar waren intussen al gerampokt en vernield.
Van Selokaton de bergen in: de voettocht ging over bospaden omdat de autoweg in Selokaton eindigde.
Kedjajar: bergdorpje aan een straatweg naar Diëng, eigenlijk meer een kampong met Chinese winkelstraat.
Flips landwachtdetachement werd - na op Siloewok de voorgeschreven vernielingen te hebben uitgevoerd - via Batang per eigen autovervoer naar het Diëng-plateau gedirigeerd en direkt daarop te voet teruggezonden, eerst naar Pekalongan, vervolgens naar Siloewok om rampokkers te bestrijden.
Pekalongan, hoofdstad van een residentie, is een provincie- en havenstadje in de vlakte van Noord-Java aan de Grote Postweg richting Batavia gelegen.
Er bestond een autoweg Diëng-Batang-Pekalongan.
Het 2100 m hoge Diëng-plateau - de resten van een vulkaan - was voor de oorlog een geliefd oord voor Europeanen vanwege de prachtige natuur.
Helaas is het er behalve koel ook vaak bewolkt en regenachtig.
De Diëng is deel van het centrale gebergte in Midden-Java met de vulkanen Slamat, Tankoebang Prahoe, Soembing en Sindoro, alle 2600-3200 m hoog, van verre zichtbaar en imposant oprijzend uit de vlakte. Plajangan-trommel: set op elkaar passende aluminium borden, deksels en kookbakjes in draagbeugel, standaard verstrekt aan KNIL-militairen, nog steeds te koop in sportwinkels.
Teleurgesteld gaan we terug.
Dan is het ca.
vijf uur geworden.
De anderen zijn in de inlandse pasanggrahan getrokken, gelegen naast de Assistent-Wedonoh.
De heren Zwart, Vogeler, Westphal en van Alphen zijn doorgegaan naar Wonosobo.
Wij moeten in de pasanggrahan wachten op nader bericht van Zwart.
De vrouw van de Assistent-Wedonoh heeft ons bultzakken gestuurd.
We hebben twee balé balé's met en twee zonder matras.
De accomodatie is net zo primitief als in een kampong.
Tante Do, Marretje, Christien en Gerard slapen in het grootste bed.
Mevr.
van den Bergh en Robbie in het andere.
De laatste is ziek.
Kick en Evert slapen op een houten bank met tikar.
Fernande en ik hebben voor donker de tokotjes leeggekocht aan dekens zodat ieder er een heeft, al zijn ze dun.
We blijven aangekleed, alleen tante Do kleedt zich uit zoals het hoort.
Als verlichting hebben we drie lampoe templeks.
Om half acht komt opeens Westphal.
Hij gaat met één koelie terug naar Seloka-ton.
Aansluiting bij het leger zoals hij gewild had is niet meer mogelijk.
De Jappen zijn al vlak voor Wonosobo.
We moeten de volgende dag bericht van Zwart afwachten.
Westphal blijft staande vertellen en gaat dan weg.
Ik besluit die nacht niet te slapen.
Twee deuren sluiten niet, we zijn hier de enige Europeanen en de Assistent-Wedonoh maakt geen prettige indruk.
Fernande wil ook blijven waken.
Ik stel voor twee uur op, twee uur af wacht te lopen.
Om de beurt slapen we op een stoel.
Een groot 5-batterij flashlight is ons enige wapen.
Als we wacht lopen hijsen we de kleine Gerard zo nu en dan de bank op waar hij in zijn slaap half vanaf gegleden is.